“De zwarte stem is zelden in archieven aanwezig. Historici doen er een moord voor.” Aan het woord is Prof. Dr. Gert Oostindie, hoogleraar Caraïbische geschiedenis aan de Universiteit Leiden en daarnaast directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. Hij geeft een toelichting op het actuele debat over slavernij, de rol van archiefonderzoek, en de erkenning van de UNESCO in 2011 voor de archieven van de West-Indische Compagnie en de Middelburgse Commercie Compagnie.
Anders dan zo’n vijftien jaar geleden is de Nederlandse betrokkenheid bij de geschiedenis van de slavernij en de slavenhandel regelmatig onderwerp van aandacht in de media.
Gert Oostindie verklaart de toegenomen belangstelling vanuit de migratiegeschiedenis: “De Surinaamse en Antilliaanse migranten zijn geïntegreerd in Nederland, waardoor ze agendastellend kunnen optreden. Dat heeft geresulteerd in onder andere de slavernijmonumenten in Amsterdam in 2002 en in Middelburg in 2005, en de jaarlijkse viering van het einde van de slavernij op 1 juli.
Dankzij de toenemende politieke belangstelling is ook het NiNsee (Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis) er in 2003 gekomen, en is de televisieserie De Slavernij gemaakt, die in 2011 is uitgezonden.”
Relativerende toon
De televisieserie De Slavernij bestaat uit vijf delen die worden gepresenteerd door actrice en presentatrice Daphne Bunskoek en cabaretier Roué Verveer. De serie laat met dagboeken, persoonlijke documenten en gesprekken met nazaten, de slavernij zien vanuit het perspectief van de gewone mensen. Opnamen werden onder andere gemaakt in het Zeeuws Archief.
De producent, de publieke omroep NTR, presenteerde het onderwerp van de serie als het meest verzwegen en omstreden onderdeel van onze vaderlandse geschiedenis: het Nederlandse aandeel in de internationale slavernij.
Eindelijk werd het Nederlandse slavernijverleden gepresenteerd aan een breed publiek, maar behalve lof was er ook opschudding. Oostindie was als adviseur betrokken bij de totstandkoming van de serie. Hij schreef de scenario’s en beantwoordde talloze vragen van de filmmakers.
Van te voren had hij op kritiek gerekend. “Ja, want voor sommige mensen kun je het nooit goed doen. Ik had echter niet gedacht dat ikzelf een brief naar de Volkskrant zou sturen.” In de brief distantieerde hij zich van de soms te relativerende toon – ‘zo erg was het niet’ – van de televisieserie. “Ik was de centrale historisch adviseur. Terecht werden, juist ook op mijn advies, vergelijkingen getrokken met slavernij elders, werd de Afrikaanse rol ook voor het voetlicht gebracht en werd de Caraïbische slavernij genuanceerd neergezet. Maar dat was soms al te relativerend, onbedoeld.”
Terecht werden vergelijkingen getrokken met slavernij elders.
Toch is Oostindie blij dat de televisieserie er is gekomen. “In grote lijnen vind ik de serie prima. Uitgangspunt van de serie is de Nederlandse betrokkenheid bij de slavernij. Dan ontkom je er niet aan de Nederlandse slavernij in een breder perspectief te plaatsen. De feitelijke informatie is goed, maar soms wordt die met de verkeerde toon gegeven. In één aflevering werkte dat averechts.”
Zwarte perspectief
Het verwijt dat het perspectief vanuit de tot slaaf gemaakte Afrikaan ontbreekt, is volgens Oostindie maatschappelijk en politiek gestuurd. “De vraag om het ‘zwarte perspectief’ is een gevolg van de veranderde politieke situatie. Is het wetenschappelijk onderzoek veranderd? Niet wezenlijk. Er zijn weinig nieuwe bronnen naar voren gekomen. En de zwarte stem is zelden in archieven aanwezig. Iedere historicus zou daar een moord voor doen, dat was dertig jaar geleden al zo. De orale geschiedenis van nu zegt vooral iets over hoe dat verleden nu herinnerd wordt, en niets over of dat klopt.”
De vraag om het ‘zwarte perspectief’ is een gevolg van de veranderde politieke situatie.
“Het is wel zo dat we ons meer bewust zijn van dat verleden, daardoor gaan we vanzelf anders kijken, bijvoorbeeld naar schilderijen uit de Gouden Eeuw waarop soms een Afrikaan is afgebeeld.”
Politiek bewustzijn
Nederland staat niet alleen in de manier waarop het met haar slavernij verleden omgaat. “Vijf Europese landen hebben een echt belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van de Atlantische slavernij, dat zijn Spanje, Portugal, Frankrijk, Engeland en Nederland. Spanje begon met de slavernij in de Nieuwe Wereld en ging er het langst mee door. Portugal was veruit de grootste slavenhaler. Echter alleen in Frankrijk, Engeland en Nederland is van overheidswege spijt betuigd. Dat komt door de grote Caraïbische gemeenschap in die landen die het onderwerp op de agenda hebben gekregen.”
Maatschappelijke belangstelling verhoogt de politieke bewustwording.
De groeiende maatschappelijke belangstelling verhoogt op haar beurt de politieke bewustwording. “Het is wel een uitdrukking van een politiek bewustzijn dat de archieven van de West-Indische Compagnie (WIC) en de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) op de werelderfgoedlijst staan. Erkenning is belangrijk.”
Wetenschappelijk onderzoek
“De wetenschappelijke belangstelling voor de slavernij en slavenhandel is mede gegroeid door de maatschappelijke belangstelling”, stelt Oostindie. “Toen ik in 1989 promoveerde op slavernij in Suriname was er belangstelling voor onder Surinamers en een handjevol wetenschappers. Nu houden veel meer wetenschappers zich met het onderwerp bezig, al zijn het er nog steeds niet veel, enkele tientallen mensen, maar vanuit de Nederlandse universiteiten nauwelijks meer dan tien.”
Dankzij onderzoek is er wel meer bekend dan pakweg dertig, veertig jaar geleden. “We weten vooral heel veel meer van deelaspecten, denk aan de cijfers, het aandeel van de Zeeuwen in de slavenhandel.”
Dutch Atlantic Connections
De Universiteit Leiden en het KITLV participeren samen met de Vrije Universiteit te Amsterdam in het onderzoeksproject Dutch Atlantic Connections, een vijfjarig project dat zich richt op de uitwisseling van mensen, goederen en ideeën in de periode 1680-1795. Het doel is te analyseren hoe de Nederlandse netwerken functioneerden.
Vier handelsknooppunten aan beide zijden van de oceaan worden bestudeerd: Paramaribo in Suriname en de eilanden Curacao/ St. Eustatius in West-Indië, Elmina aan de kust van Afrika, en Amsterdam/ Rotterdam in Europa.
Op de vraag waarom Middelburg niet wordt meegenomen, – de presentatie van het project op de website vermeldt alleen Amsterdam en Rotterdam -, reageert Oostindie verrast: “Dat staat niet goed op de website! Middelburg en Vlissingen horen er zeker bij, er wordt door onze onderzoekers juist veel met het MCC-archief gewerkt.”
Nederlandse belangen groter dan gedacht
Het onderzoeksproject dat in 2013 eindigt, zal volgens Oostindie laten zien dat de Nederlandse belangen in het Atlantische gebied groter waren dan tot nu toe gedacht. “De Nederlandse aanwezigheid onderscheidt zich door een ambitieus begin, maar al snel vallen er gebieden weg, denk aan Brazilië en Manhattan. Het bestuur uit Nederland is gefragmenteerd en dat geldt ook voor de aanwezigheid daar. Naast de WIC spelen ook anderen zoals de Sociëteit van Suriname en de MCC een rol. Ook dat gefragmenteerde wil ik graag voor het voetlicht brengen.”
Werkcollege over Berbice, Demerara en Essequibo
Een onderdeel van het project Dutch Atlantic Connections is het werkcollege dat Oostindie elk jaar geeft aan Leidse studenten geschiedenis die voor hun master studeren. Daarbij leren zij werken met originele bronnen. Het gaat om kleine groepjes studenten.
Zeeuwen die er vanaf het begin aanwezig zijn en die krampachtig aan de gebieden blijven vasthouden.
“Allereerst zoek ik een onderwerp dat niet totaal is platgetreden. Het komende werkcollege (start 1 februari 2012) gaat over Berbice, Demerara en Essequibo, de voormalige koloniën ten westen van Suriname, in de periode vanaf 1760. Hoe de plantages functioneerden weten we wel en de grote slavenopstand in 1763 in Berbice is ook al gedaan. Ik wil daarom liever kijken naar nieuwe zaken, zoals de rol van de indianen, die bondgenoten waren van de plantage-eigenaren bij slavenopstanden.”
“En we gaan kijken naar de opkomst van de gebieden, die voor een deel te danken is aan de planters van het Engelse eiland Barbados en naar de Zeeuwen die er vanaf het begin aanwezig zijn en die krampachtig aan de gebieden blijven vasthouden ondanks pressie uit Amsterdam.”
Twee uur reizen
“In het werkcollege zullen de studenten eerst de gedrukte bronnen onderzoeken, daarna doen ze onderzoek in het Nationaal Archief in Den Haag. Dat is het gemakkelijkst, want dat archief is dichtbij. Zeeland is toch twee uur reizen met de trein. Al sluit ik niet uit dat een student een bezoek aan het Zeeuws Archief zal brengen. Maar het hoeft niet per se, het Nationaal Archief heeft ook prachtige bronnen over deze koloniën. Alleen als je onderzoek doet naar de slavenhandel kan je echt helemaal niet om Middelburg en Vlissingen heen.”
Gert Oostindie (1955) is een Nederlands historicus, gespecialiseerd in Latijns-Amerikaanse, Caraïbische en Nederlandse koloniale geschiedenis. Hij is directeur van het KITLV, Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, te Leiden.
Oostindie studeerde geschiedenis en sociale wetenschappen en specialiseerde zich in Latijns-Amerikaanse geschiedenis aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Hij studeerde daar cum laude af in 1982 en promoveerde cum laude aan de Universiteit van Utrecht in 1989 met een proefschrift over slavernij en de plantage-economie in Suriname. Hij werd hoofd van de afdeling Caraïbische Studies van het KITLV in 1983. In 2000 werd hij directeur van het instituut. Van 1993 tot 2006 was hij als hoogleraar verbonden aan de opleiding Antropologie van de Universiteit van Utrecht. In 2006 werd hij benoemd tot hoogleraar Caraïbische Geschiedenis aan de Universiteit Leiden.
Oostindie’s voornaamste onderzoeksgebieden zijn de Caraïbische en Nederlandse koloniale geschiedenis. Hij publiceerde meer dan 25 boeken en ruim 150 artikelen over de geschiedenis en dekolonisatie van de Nederlandse gebiedsdelen in het Caraïbisch gebied, over geschiedenis, etniciteit en migratie in het Caraïbisch gebied en in Latijns-Amerika in het algemeen, en over de betekenis van de postkoloniale migraties en de koloniale geschiedenis voor de Nederlandse nationale identiteit.