Dienstbodengeld

Iedereen die in het gewest Zeeland een dienstbode in dienst had, moest daarvoor jaarlijks een bedrag aan belasting betalen.

Onder dienstboden vielen ook: knechten, gouverneurs en gouvernantes, opzieners, secretarissen, pedagogen, winkelknechten en -meiden, knechten van kooplieden, notarissen en procureurs, tuinlieden, kasteleins, – alle ouder dan 12 jaar. Wie een dienstbode een half jaar of langer in dienst had, betaalde het volledige belastingtarief.

Uitgezonderd van het dienstbodegeld waren landbouwers die de dienstboden en knechten voor hun bedrijf nodig hadden. Ook voor schippers- en bakkersknechten hoefde niet betaald te worden. Bedienden van ‘corpora’, zoals de Verenigde Oost-Indische en de West-Indische Compagnie, waren eveneens vrijgesteld.

In 1755 werd de lijst van dienstboden verder uitgebreid: ook voor minnen, kamerdienaars, koks, kameniers, stalmeesters, koetsiers, postillons, hoveniers, jagers en verder alle ‘knechten, jongens en maagden’ moest worden betaald. In 1759 werd gesteld dat knechten die ‘enige stiel of ambacht’ leerden uitgezonderd waren, ook al woonden zij in het huis van hun meester. In 1771 bepaalden de Staten van Zeeland dat voor kasteleins en hun bedienden geen belasting betaald hoefde te worden.

Ten behoeve van oorlogsvoering

Het dienstbodengeld was aanvankelijk een incidentele belasting; ze werd in Zeeland geheven in 1665, 1680-1684 en 1694-1698. Vanaf 1701 werd de belasting structureel; van 1701 tot en met 1805 werd het dienstbodengeld gecollecteerd.

De belasting werd ingevoerd ’tot resistentie van de onrechtveerdighe wapenen door de croone van Engelandt den staet der Vereenichde Nederlanden aanghedaen’, aldus de Staten van Zeeland op 2 juni 1665. Van 1680 tot 1684 werd het houden van dienstboden opnieuw belast, ook wegens de ‘ondersteuninge van de finantiën en betalinge van de verachterde schulden gesproten uijt de voorgaende sware oorloghen’. Vanaf 1701 werd het dienstbodengeld structureel geheven. De rekening van de ontvanger-generaal uit dat jaar meldt dat de belasting werd geheven ’tot betalinge van de militie’.

Rekenkamer Zeeland

In het archief van de Rekenkamer bevinden zich, over de periode 1701-1805, van vrijwel alle rechtsgebieden of ressorten de rekeningen van het dienstbodegeld met bijlagen (inv.nrs D 4727-5859).

Over de periode 1694-1698 zijn er rekeningen en bijlagen van alleen de ressorten Vlissingen, Veere, Brouwershaven, Tholen en Sint Philipsland en Noord-Beveland.

Van enkele ressorten zijn eerdere rekeningen en bijlagen bewaard gebleven: van Vlissingen over 1680 (inv.nr D 13119) en van Zierikzee over 1684 (inv.nr D 5095).

Dienstbodengeld

Bekijk de inventaris met het dienstbodengeld in Rekenkamer D van het archief Rekenkamer van Zeeland.

www.archieven.nl