Zeeland veroverde in 1667 Suriname op de Engelsen. De Zeeuwen hadden grote plannen met de kolonie. Archiefstukken in het Zeeuws Archief laten tot in de details zien wat de Zeeuwen uitvoerden. Zelfs Zeeuws tuinboonzaad kwam er aan te pas. Verder werpen de archiefstukken licht op de raadselachtige dood van de man onder wiens leiding Suriname werd ingenomen; de Zeeuwse kapitein Abraham Crijnsens.
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was ten tijde van de inname van Suriname verwikkeld in de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667). Tijdens de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654) had de Republiek haar kolonie in Brazilië verloren aan de Portugezen. Daarmee was de lucratieve handel in suiker in gevaar gebracht. Een aantal kooplieden op Walcheren zocht samen met het provinciaal bestuur naar alternatieven.
Een Walcherse West-Indische Compagnie met bezittingen overzee, daar gingen de gedachten naar uit toen kapitein Abraham Crijnsens in de Tweede Engelse Oorlog op pad werd gestuurd. Zijn opdracht luidde zoveel mogelijk schade toe te brengen aan de Engelse bezittingen in West-Indië. De kapitein van de Zeeuwse Admiraliteit verliet Zeeland in december 1666 met zeven schepen, bemand met in totaal circa 700 zeelieden en soldaten.
Verovering Suriname
In februari 1667 bereikten de schepen Suriname, ze voeren de Surinamerivier op waar ze 25 februari het Engelse fort Willoughby veroverden. Het fort werd omgedoopt tot fort Zeelandia. Op 6 maart gaven de Engelsen de hele kolonie op. In 1668 zouden de Engelsen nog een keer het fort in handen krijgen, maar Crijnsens veroverde het weer terug. Bij de vredesonderhandelingen die dat jaar plaats hadden (de Vrede van Breda) kreeg de Republiek Suriname toegewezen. Het land zou – met een onderbreking onder Engels bestuur in 1799-1816 – onder Nederlands bestuur blijven tot het in 1975 onafhankelijk werd.
Zeeland overzee
Zeeland had grote plannen, dat blijkt ook uit de archieven in het Zeeuws Archief. Zeeuwse kooplieden stonden te trappelen om plantages overzee te gaan ontwikkelen en te exploiteren. Grote winsten lonkten. Er was werk aan de winkel. Het fort moest versterkt worden en suikerplantages opgezet. Behalve veel goederen waren er mensen nodig. Soldaten, timmerlieden, maar ook nieuwe Zeeuwse inwoners, mannen én vrouwen. Deze avonturiers vertrokken op schepen die volgestouwd waren met bouwmaterialen, gereedschappen en allerlei benodigdheden voor levensonderhoud.
Bezit in kaart gebracht
Al in 1667, het jaar van de verovering stuurden de Staten van Zeeland Willem Mogge, een ervaren ingenieur/landmeter, naar de nieuwe kolonie om toezicht te gaan houden op de bouw van nieuwe vestingwerken en om een zo groot mogelijk deel van het gebied in kaart te brengen. Hij kreeg een kist met boeken over fortenbouw, landmeters instrumenten en perkament mee. Al twee jaar later beschikte men in Middelburg over een eerste kaart van zijn hand. Verbeterde en gedrukte versies hiervan bleven nog tientallen jaren in gebruik.
Tuinbonen
De Zeeuwse kolonie moest zelfvoorzienend worden. Dat betekende dat de kolonisten hun eigen groenten moesten gaan verbouwen. Aan boord van de schepen ging daarom ook zaaigoed mee. Eén van die zendingen betrof een bestelling gedaan bij de weduwe van François de Clijever in Middelburg. In januari 1668 leverde zij het zaaigoed voor: wortels, bieten, kropsla, uien, radijs, peterselie, kervel, mosterd, komkommers, rapen, witte en rode kool, savooiekool, andijvie, tuinbonen, erwten, zomergerst en –tarwe.
Commandeur Crijnsens
De archiefstukken in het Zeeuws Archief laten zien dat kapitein Abraham Crijnsens zich meteen bezig hield met de organisatie en opbouw van de kolonie. In april 1667 gaf hij sergeant La Costa de opdracht “een partie negers” naar het fort Zeelandia te brengen. Dit betalingsbewijs, geschreven aan boord van het schip Zeelandia, liet Crijnsens ondertekenen door de sergeant, waarna hij het naar Zeeland stuurde.
Om timmerlieden aan te moedigen door te gaan met hun werk in de extreme hitte, zoals Crijnsens het zelf omschreef, werd hen een extra uitbetaling in het vooruitzicht gesteld. De commandeur vroeg in 1667 via de onderstaande brief een extra uitkering aan voor negen timmerlieden die hadden gewerkt aan ’t Casteel van Serenami (het fort Zeelandia). Voor timmerman Jan Pouwels vroeg hij een extra verhoging omdat deze harder had gewerkt dan de anderen. Links onderaan in de marge staat: ‘Actum te Rade in’t Hof van Zeeland tot Middelburg’, dat zoveel wil zeggen als ‘besloten door Gecommitteerde Raden [het dagelijks bestuur] in de abdijgebouwen te Middelburg’.
Beladen met suiker keerde Crijnsens in 1667 terug in Zeeland. Hij werd benoemd tot commandeur, en voer – op het schip Suriname – in 1668 opnieuw uit naar de kolonie.
Zeepbel
Het leven van de kolonisten ging niet over rozen. Ze waren verantwoordelijk voor de bouw van hun eigen huizen, hun levensonderhoud en tegelijkertijd voor de opbouw en ontwikkeling van plantages. Verder kregen ze te maken met tropische ziekten en dreiging van vijandige Engelsen vanaf zee en vijandige indianen uit de binnenlanden. Het kostte moeite Zeeuwen te vinden die bereid waren te emigreren. De door Zeeuwse kooplieden gedroomde Walcherse West-Indische Compagnie bleek al spoedig een zeepbel.
Dood kapitein Crijnsens
Veel Europeanen lieten het leven in de tropen, ook Abraham Crijnsens. Lange tijd was over zijn levenseinde alleen bekend dat hij omstreeks 1670 overleden moest zijn. Uit archiefstukken in het Zeeuws Archief blijkt hoe het met hem afliep: Crijnsens leed aan dysenterie, een darminfectie, die ook wel ‘rode loop’ of ‘bloedloop’ werd genoemd. Hij overleed 1 februari 1669 in Suriname en werd daar dezelfde dag met militaire eer begraven.
Waarnemend gouverneur Versterre prees Crijnsens om zijn leiderschap. In een brief aan de Staten van Zeeland doet hij verslag van de begrafenis, waarbij hij opnieuw de aandacht vestigt op de kwaliteiten van Crijnsens: “Wij hebben t lichaem dien eigen dach begraven, met soo veel eer en pracht als mogelijck is geweest, met losbranden van canonnen, decharsieren van musquetten, doch sijn parsoon heeft meer gemeriteert, maer hebben sijn verdiensten niet genoech in dese Landen cunnen uitdrucken, sullen ’t verder aen Haer Eed. Mog: gerecommandeert laten.”
Einde Zeeuws bezit
De Zeeuwse kooplieden verloren al spoedig hun interesse in Suriname en het provinciaal bestuur van Zeeland zat met de kolonie in haar maag. Zeeland probeerde haar overzeese bezit te verkopen, maar slaagde daar pas na zestien jaar in. In 1683 kwam de kolonie in beheer van de Sociëteit van Suriname, een koloniale onderneming gevormd door de stad Amsterdam, de West-Indische Compagnie en een rijke particulier.
Gids ‘Staten van Zeeland en Suriname’
Het Zeeuws Archief digitaliseerde archiefstukken over Suriname als Zeeuwse kolonie (1667-1684). Deze zijn te raadplegen in deze gids.
www.archieven.nl