Scheurbuik en scheepsbeschuit

Wanneer iemand aan de VOC denkt, denkt men vaak aan verre reizen, avontuur, de Gouden Eeuw, kruidige specerijen en rijkdommen. Werken bij de VOC lijkt op die manier wel een sprookje. De VOC kende echter ook zijn mindere kanten.

Het ware leven op een VOC schip ging er hard aan toe. Barre omstandigheden, ziektes, onrust en de dood: dit alles maakte deel uit van het dagelijks leven van een opvarende van een VOC schip. Neem eens een kijkje in het leven op een dergelijk schip. Een vraag jezelf dan nog eens af, was het leven bij de VOC echt een spannend avontuur of was het een nachtmerrie?

Op 20 maart 1602 werd op initiatief van Johan van Oldenbarneveldt, de raadpensionaris van Holland, de Verenigde Oost-Indische Compagnie opgericht. Wat begon als een gezamenlijke strijd van de van de verenigde handelscompagnieën tegen de macht van de Spaanse koning (die o.a. heerste over Portugal) groeide uit tot de grootste handels- en scheepvaartonderneming ter wereld in de zeventiende en achttiende eeuw.

Gezicht op de Rotterdamsekaai te Middelburg met het Oost-Indisch Huis (Entrepot)

 

Portugal had voor de groei van de VOC het monopolie in handen op de handel van specerijen uit het Verre Oosten. De vraag naar deze goederen werd echter zo groot, dat het voor de Nederlanders lucratiever werd om zelf op pad te gaan. In Azië werden dan ook door de Hollanders oorlogen gevoerd, verdragen gesloten, forten en handelsposten gebouwd en bestuurders aangesteld.Met zes vestigingen in Nederland – de zogenoemde ‘Kamers’ in Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen- en dertig handelsposten in Azië werd de VOC een ware multinational met vele duizenden werknemers in dienst.

De Kamer Zeeland

Ook in Zeeland speelde de VOC een belangrijke rol. Middelburg, Veere en Vlissingen participeerden alle drie in de Kamer Zeeland (vandaar ook de naam Kamer Zeeland en niet Kamer Middelburg). Vele mensen vonden direct of indirect (bijvoorbeeld bij toeleveringsbedrijven) werk bij de VOC.

De VOC had dan ook een belangrijke rol binnen de Zeeuwse economie. Rijkdommen verworven door de VOC werden door de kooplieden niet onder stoelen of banken geschoven: prachtige huizen in de stad en nog fraaiere buitens op het Walcherse platteland kwamen snel te voorschijn. Nog steeds is er tijdens een wandeling door de binnenstad van Middelburg genoeg van deze pracht en praal terug te vinden.

Gezicht op de Oost-Indische Kamer met gevel aan de Breestraat te Middelburg

Het Oost-Indisch huis op de Rotterdamse Kaai, ooit het hoofdkantoor van de Kamer Zeeland, is helaas op 17 mei 1940 geraakt door een voltreffer tijdens het bombardement op de stad. Het hele complex, dat doorliep tot aan de Breestraat, en vele naastgelegen panden zijn vervolgens afgebrand. Op deze plaats staat nu een appartementencomplex.

Handelswaar

De VOC-schepen voeren uiteraard niet leeg naar het Verre Oosten. Ze hadden diverse producten aan boord die in de Oost niet te verkrijgen waren of waarmee ruilhandel kon worden gedreven. Zo was er de volgende (handels)waar aan boord: verschillende soorten Leidse en Haarlemse textiel, Franse en Duitse wijnen, lood, verfstoffen en kwikzilver voor het essayeren (= onderzoek van het gehalte van gouden en zilveren voorwerpen) van edelmetaal en medische behandelingen.

Onderin het schip lagen allerlei goederen voor Compagniegebruik: spullen die niet of alleen tegen hoge kosten in Azië te verkrijgen waren: equipagegoederen voor de uitrusting en reparatie van de schepen als nagels, ankers, masten, kabels en zeilen; kleding voor zeelieden; schrijfbenodigdheden voor de klerken, zoals papier, inkt, pennen, en pennenmesjes; gereedschap voor de ambachtslieden als dissels, beitels, nijptangen en metseltroffels en bouwmaterialen voor de Nederlandse huizen en forten in Azië. Maar verreweg het belangrijkste bestanddeel van de scheepsladingen uit de Republiek was het edelmetaal. De VOC zond noodgedwongen grote hoeveelheden zilver en goud naar Azië omdat zij te weinig andere ruilmiddelen hadden om specerijen te kopen.

Specerijen

Specerijen (peper, kaneel, kruidnagelen, foelie en nootmuskaat) waren in de zeventiende eeuw de belangrijkste handelsproducten. Zij maakten zestig procent uit van alle retourlading naar Europa. De kruiderijen werden gebruikt om het eentonige eten meer smaak te geven. Daarnaast gebruikten Europeanen specerijen als medicijn tegen allerlei kwalen.

collectie tropenmuseum - De specerijen nootmuskaat kaneel kruidnagel en foelie
collectie tropenmuseum – De specerijen nootmuskaat kaneel kruidnagel en foelie

Rond 1680 raakten de Indiase stoffen in Europa in de mode. Maar ook tin uit Malakka, porselein uit China, sandelhout uit Timor en Solor, olifanten uit Ceylon. De Compagnie had het monopolie op de uitvoer van olifanten uit Ceylon. In India werden deze beesten met grote winsten aan de vorsten verkocht. Tevens kocht de Compagnie ook rijst en andere levensmiddelen om grotere nederzettingen als Batavia of Ceylon en de vestigingen op de Molukken te bevoorraden.

Einde van de VOC

Corruptie en toenemende concurrentie uit het buitenland (met name uit Engeland) leidden tot een afname van macht van de VOC in de achttiende eeuw. Een brief van Johan Frederik van Reede tot de Parkeler, gouverneur van Noord-Oost Java uit 1796 illustreert dit duidelijk:

“Met het herstel van de Compagnie gaat het slecht. Alles is ellendig en raakt elke dag meer in het slop. Twist en tweedracht, ja totale vijandschappen heersen onder de heren in Batavia. En ontevredenheid, samenscholingen en protesten heersen onder de lage rangen. […] De handel staat stil, het geldgebrek neemt hand over hand toe en men ziet geen ander geld rouleren dan de tot aanvulling van de contanten gemaakte kredietbrieven en het papieren geld. Enzovoort, enzovoort, meer durf ik over het een en ander niet aan het papier toe te vertrouwen. Hoe dit moet aflopen zal de tijd, die grote leermeester, ons leren. Maar ik vrees voor een fatale ontknoping van dit akelige treurtoneel”
[Citaat uit: V. Roeper, R. van Gelder, In dienst van de Compagnie. Leven bij de VOC in honderd getuigenissen [1602-1799] (Amsterdam 2002)]

De gouverneur kreeg gelijk. In 1799 waren de hoogtijdagen van de VOC voorbij en werd de Compagnie opgedoekt nadat zij failliet was verklaard. Het was met de Compagnie gedaan: “Vergaan Onder Corruptie”, zoals het bekende monogram wel eens is uitgelegd. De macht van de handelscompagnie was gebroken en de Franse tijd (1795-1814) begon.

Doe zelf onderzoek naar de VOC

/zoekgids/onderzoek-naar-de-voc/