Van oudsher kent Zeeland veel immigranten. De ligging aan zee met veel havens en de ligging tussen Holland, Brabant en Vlaanderen bracht dit al met zich mee.
Ook stond Zeeland bekend als een tolerant gewest, dat voor velen een veilig toevluchtsoord bood. Groepen immigranten vestigden zich permanent in Zeeland. Ook waren er soldaten, kooplieden, schippers en seizoensarbeiders in de landbouw, die vanwege hun werk tijdelijk in het Zeeuwse verbleven.
Schotland
In 1541 werd Veere door de Schotse koning Jacobus V aangewezen als Schotse stapelplaats voor de Lage Landen. Dit hield in dat alle goederen die uit Schotland naar Europa werden vervoerd, eerst een tijd moesten worden opgeslagen in Veere. Om alle goederen op te kunnen slaan werden aan de haven pakhuizen gebouwd. Een deel van de kade werd speciaal bestemd voor de schepen uit Schotland, wat dan ook de Schotse Kaai werd genoemd. Ook lieten kooplieden er prachtige huizen bouwen, bijvoorbeeld het pand waarin nu het Museum De Schotse Huizen is gevestigd.
Voorrechten
Verder kregen de Schotten belangrijke voorrechten, zoals een eigen rechtspraak en het niet hoeven betalen van belasting op wijn en bier. Om te zorgen dat deze voorrechten ook werden nageleefd werd er een ‘Conservator van de Schotse Privileges in de Nederlanden’ aangesteld. De Conservator had een aantal taken: hij was ambassadeur, vertegenwoordiger van de Schotse steden in de Nederlanden, hij mocht rechtspreken over Schotten, beheerde erfenissen van Schotten, benoemde mensen in belangrijke functies en hield toezicht op Schotten in de Nederlanden.
Schotten op vredesmissie in de Nederlanden
Niet alleen Schotse kooplieden vestigden zich met hun gezinnen in Zeeland. In de Nederlanden waren enkele zogenaamde vredesgarnizoenen gestationeerd, waarvan Schotse soldaten deel uitmaakten. De militairen werden in de stad in verschillende kazernes ondergebracht. Zij namen vaak hun vrouwen en kinderen mee, die zich onder meer in Veere vestigden. Anderen huwden tijdens hun diensttijd met Nederlandse meisjes en vestigden zich daarna in één van de Nederlandse steden. Veel Nederlanders met Schotse voorouders stammen af van deze militairen, die bekend stonden om hun gehoorzaamheid, hun moed en hun discipline.
Heimwee
In 1860 leefden er nog nakomelingen van Schotten in Veere, maar in de loop der tijd zijn deze allemaal naar elders vertrokken. Schotse achternamen werden lange tijd niet meer aangetroffen onder de inwoners van Veere. (Totdat in 1998 opnieuw Schotse immigranten zich vestigden in Zanddijk.) Uit archiefstukken blijkt dat Schotten over het algemeen moeite hadden met het leven in een vreemd land. De Schotse conservator Charles Stuart schreef daarover: “Lands manieren bin wel te leren, maar gewoontes en smaken bin dikwijls niet te verleeren”. De band tussen Schotland en Veere wordt levend gehouden door de Stichting Veere-Schotland, die in 1999 is opgericht.
Zuidelijke Nederlanden / Frankrijk
Van oudsher vormden de Noordelijke Nederlanden en de Zuidelijke Nederlanden één gebied, tot de Opstand of Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Tot 1795 was Noord-Nederland geen koninkrijk maar een zelfstandig republiek; de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Er was een continue trek van mensen uit de Zuidelijke Nederlanden naar Zeeland. Het waren voornamelijk kooplieden uit Vlaanderen en Antwerpen, die zich vestigden in de Zeeuwse handelssteden, zoals Middelburg, Vlissingen, Veere en Zierikzee.
Toenemende migratie
Vanaf 1572 nam hun aantal sterk toe. Veel Vlamingen, Brabanders en bewoners van andere streken in de Zuidelijke Nederlanden vluchtten voor het oorlogsgeweld na de Opstand tegen het katholieke Spanje. In de Hollandse en Zeeuwse steden vonden zij de mogelijkheid hun eigen godsdienst uit te oefenen en hun handelsactiviteiten voort te zetten.
Antwerpenaren trekken naar Zeeland
De val van Antwerpen in 1585 had wederom een enorme stroom gevluchte protestanten tot gevolg, met name richting Middelburg en Amsterdam. In het laatste kwart van de zestiende eeuw werden veel mensen uit Vlaanderen en Brabant poorter (inwoner) in één van de Zeeuwse steden. Niet iedereen werd poorter; het kostte geld en vaak werden er allerlei eisen gesteld over welstand en beroep. Omstreeks 1622 was de helft van de toenmalige bevolking van Middelburg (vermoedelijk zo’n 20.000 mensen) van Zuid Nederlandse afkomst. Deze zogenaamde ‘inwijkelingen’ hebben een belangrijk aandeel gehad in de materiële en culturele bloei van Middelburg en Zeeland.
Hugenoten worden massaal vervolgd
Een tweede golf immigranten uit het zuiden waren de Hugenoten: Franse protestanten. Vanaf 1617 streken Hugenoten uit Rijssel (Lille) neer in Groede. Daar werd in 1622 een Waalse kerk gesticht. Hugenoten uit Calais en omgeving vestigden zich tussen 1635 en 1640 in Sint Anna ter Muiden. Een veel grotere stroom Franse Calvinisten week vanaf 1685 uit naar de Noordelijke Nederlanden als gevolg van de opheffing van het Edict van Nantes. Daarin was hen onder meer een zekere godsdienstvrijheid verleend. Door de opheffing werd hun positie onmogelijk. Hugenoten werden uit openbare ambten ontslagen, ambachtslieden werden uit gilden verstoten, protestantse scholen werden opgeheven of aan katholieken gegeven. Met terugwerkende kracht moesten de Hugenoten zware belastingen betalen. Omstreeks 1770 kwam de Franse en Waalse immigratie vrijwel tot staan.
Lutheranen krijgen bewijs van goed gedrag
Maarten Luther was een monnik die in 1517 de misstanden in de Rooms-katholieke kerk aan de kaak stelde. Hij riep op tot reformatie (hervorming) van de katholieke kerk.
Uiteindelijk leidde zijn leer tot een reformatorische stroming: het lutheranisme. De Lutheranen werden door de heersende Rooms-katholieke kerk vervolgd en moesten vluchten. Na de val van Antwerpen in 1585 vluchtten vele Lutheranen naar de Noordelijke Nederlanden, met name naar Amsterdam. Een klein deel vestigde zich in Zeeland, vooral in Middelburg. Zij hadden een getuigschrift bij zich van de Antwerpse overheid waarin stond dat “die van de kercke der Augsburgsche Confessie aldaer haer gedragen hebben in alle zeedigheyt ende gehoorsaemheyt tegens de Magistraten.” In hun nieuwe woonplaatsen stichtten de Lutheranen hun eigen gemeenten.
Salzburg
In 1727 was in het aartsbisdom Salzburg in Oostenrijk een nieuwe bisschop benoemd. Deze was minder tolerant voor de protestantse Lutheranen die in het katholieke aartsbisdom woonden dan zijn voorganger. Hij vaardigde zogenaamde ‘uittochtsplakkaten’ uit, waarmee een nieuwe godsdienstvervolging begon. In 1732 stelden de Lutheranen de bisschop een ultimatum: òf volledige geloofsvrijheid, òf het recht te emigreren. De bisschop zag zijn kans schoon en bepaalde dat emigreren geen recht zou zijn maar een plicht, en wel met onmiddellijke ingang. Met steun van Nederlandse Lutheranen trokken grote groepen Salzburgers naar de Nederlanden.
Gastvrij onthaal
Het Vrije van Sluis, een gebied dat ongeveer het huidige West-Zeeuws-Vlaanderen omvatte, had in die tijd een groot tekort aan arbeidskrachten in de landbouw. Zij zagen in de komst van de Salzburgers een mogelijkheid dat tekort aan te vullen. Ze boden aan 36 gezinnen op te nemen. Twee Lutherse predikanten reisden af om Salzburgse gezinnen op te halen. In Ulm troffen ze een groep Salzburgers die al had weten te ontsnappen aan de vervolgingen. Deze groep werd doorgestuurd naar Middelburg waar de vluchtelingen in het Gasthuis een week in quarantaine moesten. Enkele gezinnen vertrokken naar Veere en Vlissingen. De meeste gezinnen bleven in Middelburg en sloten zich aan bij de Evangelisch Lutherse gemeente.
Doodvermoeide Dürnbergers arriveren in Breskens
Van de Ulmse groep hoorde men dat er bij de zoutmijnen rond Dürnberg een groep van zo’n kleine 800 Lutheranen woonde. Zij weigerden zich tot het katholicisme te laten bekeren en kregen uiteindelijk toestemming te emigreren. Nadat voor hen passen en vrije doortochten waren geregeld, vertrokken in november 1732 bijna 800 Salzburgers uit het mijnstadje. Het werd een barre tocht. Schepen vroren vast en de reis moest enkele malen worden onderbroken. Sommigen gaven het op en keerden terug. Veel ouderen en jonge kinderen overleden aan de ontberingen. Pas in februari 1733 kwamen de doodvermoeide vluchtelingen in Nijmegen aan, waar ze werden verzorgd. Een maand later arriveerden de Salzburgers in achttien schepen voor Nieuwerhaven in Breskens, waar ze over de verschillende nabij gelegen dorpen werden verdeeld.
Teleurgestelde Salzburgers keren terug
De aankomst in het beloofde land eindigde in een bittere teleurstelling. De Salzburgers werden ondergebracht in donkere barakken of stallen of op tochtige hooizolders. Ronselaars van de VOC probeerden jongeren te strikken voor dienst op de schepen, gelden van collecten werden niet uitbetaald, en nog veel meer narigheid. Bovendien waren de mijnwerkers helemaal niet gewend aan het werken in de landbouw. Door alle ontberingen en teleurstelling verloren in 1733 alleen al in Groede 145 Salzburgers het leven. Ook de beruchte Zeeuwse koortsen, een soort malaria, eisten hun tol. Veel teleurgestelde Salzburgers keerden in 1734 terug richting Duitse landen.
Salzburgers in de Zeeuws-Vlaamse gemeenschap opgenomen
Van de oorspronkelijke 784 Salzburgers resteerden er in 1734 nog maar 224. In 1741 was dat aantal verminderd tot 171. De grootste concentratie Salzburgse vluchtelingen bevond zich in Groede.
Daar stichtten de Salzburgers in 1742 een eigen kerk die uitgroeide tot dé Evangelisch Lutherse gemeente in het Vrije van Sluis. Geleidelijk aan werden de Salzburgers in de Zeeuws-Vlaamse gemeenschap opgenomen.
Afstammelingen
Er zijn nog steeds achternamen die doen herinneren aan de Salzburgse immigratie. Enkele namen zijn: Auer, Eggel, Ehrlich, Ekkebus, Fagginger, Keijmel, Neugebauer, Scheybeler en Wemelsfelder. De Nederlandse Salzburgers onderhouden contacten met elkaar via de Stichting Bestudering Geschiedenis Salzburger Emigranten Nederland.
De Indonesische archipel
Het eerste contact tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden en Indonesië dateert uit 1596, toen de eerste Nederlandse koopvaardijschepen Oost-Indië bereikten. In de negentiende eeuw werd het eilandenrijk een kolonie van Nederland, en werd het omgedoopt tot Nederlands-Indië. Dit werd bestuurd door Nederlanders. In 1942 werd de kolonie bezet door Japan, en alle Europeanen werden naar krijgsgevangen- of interneringskampen overgebracht.
Onafhankelijkheid voor Republiek Indonesië
Op 15 augustus 1945 capituleerde het Japanse leger, en twee dagen later riepen Soekarno en Hatta de onafhankelijke Republiek Indonesië uit. Nederland wilde Indonesië echter niet meteen loslaten. In 1947 en 1948 vonden vanuit Nederland zogenaamde politionele acties plaats. Indonesische soldaten van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL) vochten aan de zijde van de Nederlandse militairen. Uiteindelijk tekende Nederland onder internationale druk op 27 december 1949 de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië.
Grote uittocht naar Nederland
De dekolonisatie van Indonesië leidde tot een uittocht van verschillende bevolkingsgroepen. In de periode 1945-1949 keerden veel Nederlanders terug naar Nederland. Ook veel Indo-europeanen, kinderen met een Europees en Indonesische ouders, vertokken naar Nederland. Zij brachten een stukje Indonesië mee naar Nederland: Indisch eten en invloeden in de muziek (‘Indo-rock’) maken sindsdien deel uit van de Nederlandse cultuur. Na 1950 kwam een groep van circa 12.000 Molukkers naar Nederland, waarvan de mannen actief waren geweest in het KNIL. In totaal kwamen in de periode 1945-1957 zo’n 300.000 repatrianten en migranten naar Nederland, een immigratiegolf van enorme omvang.
Molukkers in Zeeland
De Molukkers werden opgevangen in barakkenkampen. Aanvankelijk was hun verblijf tijdelijk. Ze hoopten op terugkeer naar een eigen Molukse republiek. Toen bleek dat het als tijdelijk bedoelde verblijf van de
Molukkers een langduriger status zou krijgen, veranderde ook het overheidsbeleid van een opgelegd isolement in woonoorden naar een gedwongen integratie in de vorm van kleine Molukse woonwijken binnen een nieuwbouwwijk van een gemeente. In totaal werden er 65 woonwijken in Nederland gebouwd, in Zeeland kwamen die in Oost-Souburg, Koudekerke en Middelburg.