In 1762 organiseerden slaafgemaakten aan boord van het MCC-schip Vrouwe Johanna Cores tevergeefs een grote opstand. Na afloop liet de kapitein de verzetsleiders ondervragen. “En dat de blanke haarzelven niet moesten inbeelden van het alreede gewonnen te hebben of de overhand te behouden”
In Elmina aan de kust van Ghana doopte Jan Woortman zijn pen in de inkt en schreef dat in het verderop gelegen Axim kapitein Jan Tuijneman met het schip de Vrouwe Johanna Cores was aangekomen. “Gemelde captein heeft een opstand onder zijn slaaven gehadt, en heeft zoo als men zegt daar 20 neegers en 1 blank door verlooren”. Toch was de schade voor de compagnie beperkt gebleven, aldus Woortman: “dog is nog gelukkig geredresseert, door behulp van andere scheepe die bij hem laagen”. [1]
Woortman was correspondent van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC). Hij hield de directeuren van het bedrijf op de hoogte van al het nieuws aan de kust. Over de schepen die binnenkwamen en vertrokken en over de stand van de handel.
“Het gaat hier met de slaavehandel slegt, de slaaven zijn extra duur en zeer schaars”, schreef hij in dezelfde brief. Hij lichtte ook toe waarom. De wegen door de bossen naar het binnenland waren dicht vanwege een oorlog die de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC) voerde bij Grand-Lahou aan de Ivoorkust met een caboceer genaamd Amnichia. Caboceers werden benoemd door de lokale vorsten om met Europeanen te handelen in slaafgemaakten. Zij waren makelaars, maar Amnichia gedroeg zich als een vorst en wist omvangrijke legers op de been te brengen. [2]
Trans-Atlantische slavenhandel
Europese kooplieden hebben eeuwenlang tot slaaf gemaakte Afrikanen verkocht in koloniën in Noord- en Zuid-Amerika. Deze trans-Atlantische slavenhandel werd uitgeoefend van de 16e tot en met de 19e eeuw. Naar schatting twaalf miljoen Afrikanen werden verhandeld. Nederlandse kooplieden verhandelden zo’n 600.000 mensen. Daarvan namen Zeeuwse handelaren er circa 300.000 voor hun rekening.
De Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) verhandelde in de 18e eeuw meer dan 32.000 Afrikanen. De handelscorrespondentie van de onderneming is bewaard gebleven in het MCC-archief. Ook de brieven verstuurd vanaf de kust van West-Afrika, zoals het bericht van Jan Woortman uit Ghana, van datum 21 november 1762.
‘Armazoen slaven’
De Vrouwe Johanna Cores was een fregat van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC). De driemaster was bijna 23 meter lang en 7 meter breed op het breedste punt. Kapitein Jan Tuijneman had opdracht gekregen zo voordelig mogelijk – “ten menagieusten en meesten profijte doenlijk” – een lading mensen – “een bequaam armazoen slaven” – te kopen. Met ‘armazoen’ werd de ‘handelslading’ aangeduid die aan boord was tijdens de tweede zijde van een driehoeksreis, van Afrika naar de Cariben. Een driehoeksreis is een andere naam voor een trans-Atlantische slavenreis.
Tuijneman diende ongeveer 300 mensen te kopen aan de Bovenkust van West-Afrika, in gebieden die nu deel uitmaken van landen als Liberia, Côte d’Ivoire en Ghana. De tot slaaf gemaakte Afrikanen moest hij verkopen in Suriname. [3]
Het kopen van mensen gebeurde niet met contanten maar met ruilgoederen afkomstig uit verschillende Europese landen. Het ging om een grote verscheidenheid van producten; van verschillende soorten textiel, vuurwapens, buskruit en sterke drank tot koperen ketels en kommen, tafelmessen, hangsloten, kralen, spiegels, et etcetera. Volgepakt verliet de Vrouwe Johanna Cores op 16 maart 1762 de Westerschelde.
Aanvankelijk was het moeilijk voor kapitein Tuijneman om aan slaafgemaakten te komen. Gedurende twee maanden wist hij slechts vijftien mensen te kopen. Dat veranderde toen het schip eenmaal was aangekomen bij Cap Lahoe, het huidige Grand-Lahou in Côte d’Ivoire. Bijna elke dag werden hier slaafgemaakten te koop aangeboden, wellicht een gevolg van de oorlog tussen de troepen van caboceer Amnichia en die van de WIC.
Ondanks de hevige concurrentie – de kust bij Grand-Lahou was bezaaid met schepen uit Europa – lukte het kapitein Tuijneman enkele malen per week een man, een vrouw of soms een kind te kopen. [4]
Terwijl het aantal gevangenen aan boord groeide, slonk de voorraad ruilgoederen. De vrijgekomen ruimte op het 1,3 meter hoge tussendek werd benut om de slaafgemaakten ’s avonds en ’s nachts gevangen te houden. Overdag dienden zij zoveel mogelijk aan dek te verblijven, voor frisse lucht en bewegingsruimte.
Opstand
Begin september kocht Tuijneman bij hoge uitzondering tot tweemaal toe vijf mannen tegelijk. Hij had toen bijna de helft van het benodigde aantal mensen gekocht. Op 9 september 1762 zaten er zestig mannen en negen jongens gevangen in het voorschip, en 67 vrouwen en twee meisjes in het achterschip. [5] De gevangenen smeedden echter een plan om te ontkomen. Vrijdag 10 september was het zover.
Onder het middagmaal van 16.00 uur sprongen de tot slaaf gemaakte mannen tegelijk op. Een aantal overmeesterde de twee bewakers. Ze namen hun scheepssabels (‘houwers’) af en wisten gereedschap van de kuiper te bemachtigen. Met veel geschreeuw en een luid gejoel – in de oren van de bemanning klinkend als ‘hoera’ – begonnen ze hun ijzeren boeien open te breken. Veel bemanningsleden vluchtten in paniek naar het achterdek, naar de gewerenkist.
De slaafgemaakten zagen de geweren op hun gericht worden over het zogenaamde ‘schot’, een houten beschermingswand. De officieren op het hoger gelegen halfdek richtten omlaag op de slaafgemaakten op het kuildek. Het ‘schot’ of ‘schutsel’ werd aangebracht op alle schepen die een driehoeksreis maakten. In het schot was een deur die gewoonlijk bewaakt werd door een of meerdere met scheepssabels bewapende bemanningsleden.
Breken van de boeien
Dreigen met geweervuur en ook het schieten over de hoofden heen bracht de slaafgemaakten niet tot een halt. Hun bewakers hadden ze inmiddels uitgeschakeld en ook binnenin het schip, op het tussendek, was nu lawaai te horen dat erop duidde dat de boeien werden opengebroken.
De geweren werden nu met zout waren geladen en er werd gericht geschoten, maar ook dat hield de slaafgemaakten niet tegen. Volgens kapitein Tuijneman lachten de gevangenen om die lichte schoten en riepen zij ‘hoera’.
Overigens droegen niet alle mannelijke slaafgemaakten ketenen. De kapitein verklaarde later over de boeien: “waarin dezelve alle, except de bomba en 3 sieken met 2 a 3 koksjongens geklonken waren”. De bomba trad op als intermediair tussen de slaafgemaakten en de bemanning, soms was hij lid van de bemanning maar in dit geval was hij een slaafgemaakte. Verder bleken de zieken dus niet in de boeien te zitten, evenals de koksjongens. [6]
Overboord
Omdat het schieten met zout en los kruit niet hielp, laadden de officieren hun geweren met scherp. Hoewel twee slaafgemaakten dodelijk getroffen werden, ging de strijd onverminderd door. De opstand en het kabaal bleven niet onopgemerkt. Vanaf omliggende schepen kwamen matrozen in sloepen aangeroeid om met vuurwapens bijstand te verlenen. Het tumult bleef aanhouden: “zijnde de slaven geduurende deze opstand geweldig bezig met kloppen en breeken om zich uijt de boien te ontslaan, waarin deselve waaren, ’t geen ook aan diverse was gelukt”. [7]
Ook de tot slaaf gemaakte vrouwen lieten zich niet onbetuigd. In de chaos wisten velen overboord te springen. Ook mannen die zich uit de boeien bevrijdden, waagden de sprong. In totaal probeerden vijftig tot zestig mensen te ontsnappen, maar vaak tevergeefs. De matrozen van de omliggende boten visten hen met hun sloepen weer op en brachten hen terug aan boord van de Vrouwe Johanna Cores.
Doden en gewonden
Twee uur later, tegen zonsondergang trokken alle slaafgemaakte mannen zich terug op het tussendek. Uiteindelijk werd het stil en kwam het verzet tot een einde. Een eerste onderzoek leerde dat onder de slaafgemaakten twee doden waren gevallen en velen (zwaar)gewond waren geraakt. Dertien mensen werden vermist; 9 mannen, 3 vrouwen en jongen. Hadden zij weten te ontkomen, of waren zij verdronken?
Onder de bemanningsleden waren acht zwaargewonden, waarvan er een dezelfde nacht aan zijn verwondingen overleed. Het ging om Willem Kat, de kok. De volgende ochtend werd na het openen van de dekluiken tussendeks nog een dode man gevonden. Hij behoorde tot de groep slaafgemaakten die overboord was gesprongen en weer gevangen was genomen. Hierna stierf nog een gewonde, een tot slaaf gemaakte man.
Ondervraging
Later op de dag kwam een kano met Afrikaanse handelaren naar de Vrouwe Johanna Cores. Kapitein Tuijneman liet hen de opstandelingen ondervragen naar de reden van het verzet. Hij noteerde: “En wisten dezelve [de slaafgemaakten] geen reeden te geven ende dat zij van meening waren de blanke alle om te brengen. En dan haarzelven van scheepsgoederen weder vreij te kopen.”
De slaafgemaakten toonden zich onverminderd strijdlustig: “En schoon zulks nu mislukt was, waren van voornemen zoodra haar wonden genesen waren om nog eens een atak te tendeeren. En dat de blanke haarzelven niet moesten inbeelden van het alreede gewonnen te hebben of de overhand te behouden”. [8]
Het ging de gevangenen dus om de ruilgoederen. Zij waren met goederen gekocht, en zij zouden zich ermee – bij de handelaren aan de kust – kunnen vrijkopen, zo dachten zij. De vraag van de kapitein waarom de slaafgemaakten in opstand kwamen, zegt meer over hem dan de gevangen Afrikanen. Dacht de kapitein dat zij aan boord beter behandeld werden dan in gevangenschap aan wal?
De weken erna overleden nog eens vijf of zes slaafgemaakten aan hun zware verwondingen. Dat zou te wijten zijn aan de hardnekkige tegenstand die de slaafgemaakten hadden geboden. Niet alleen aan de bemanning van de Johanna Cores, maar ook aan het scheepsvolk “in drie sloepen” van omliggende schepen.
De laatste twee doden, twee Afrikaanse mannen, werden pas donderdag 23 september aangetroffen onder het schoonmaken en het opruimen van het tussendek bij het grote luik.
Verder overleed een tweede bemanningslid, matroos Cornelis Janse Sita uit Westkapelle, aan zijn verwondingen. Sita had waarschijnlijk samen met kok Willem Kat de slaafgemaakten bewaakt tijdens het middagmaal. Willem Kat, eigenlijk Willem Dellel uit Katwijk aan de Rijn, was bij vertrek nog matroos, maar had na anderhalve maand promotie gemaakt, nadat de oorspronkelijke kok was ontslagen. Deze had vies gekookt, het keukengerei nooit schoongemaakt en was ook nog eens alle dagen dronken geweest.
Gedrag bemanning
Hoe heeft de opstand kunnen gebeuren? Hadden de slaafgemaakten zich kunnen organiseren omdat zij bijna alle op dezelfde locatie waren gekocht, waardoor zij elkaar konden verstaan en ze zich konden organiseren? Waren de bemanningsleden laks geweest en hadden zij niet goed opgelet? Hoe kwam het dat er gereedschap van de kuiper rondslingerde op het kuildek? Feit is dat de (ziekelijke) kapitein niet het overwicht bezat dat vereist was.
Dat het gezag van de kapitein ondermijnd werd, bleek al in juli 1762. Tuijneman had onderstuurman Maarten Mars opdracht gegeven de handelsgoederen bij het grote luik omhoog te halen. Toen hij ging kijken “om te sien hoe of de onderstuurman met ‘t werk stond”, vond hij hem zittend in het ruim, omringd door bootsvolk “een praatje te houwen”.
De ontspannen houding veranderde bij toverslag nadat Tuijneman vroeg waarom er niet gewerkt werd. De onderstuurman voer tegen de kapitein uit in aanwezigheid van de matrozen en van slaafgemaakten. Hij gaf “een obstinaat antwoord dat hij liet werken ende dat hij capabel tot zijn deinst was, met verscheijde brutale ingredientien meer”. Mars zette zijn woorden kracht bij door met zijn voet te stampen en op kisten en tonnen te slaan.
Tuijneman zette Mars uit zijn dienst. Eenmaal ontslagen durfden de medeopvarenden wel een boekje open te doen over de onderstuurman. “Kwamen alsdoen gelijk meermaalen verscheijde klagten van het volk wegens de stuurmans wangedrag. Als het meenigvuldig dronken drinken, brutale behandeling van het volk, het slaan en kwetzen met messen, het steelen van compagnies dranken ende wat dies meer is.” [9]
Ook na de grote opstand bleven er problemen, bijvoorbeeld met de matrozen. In oktober – het schip lag nog steeds bij Grand-Lahou – ontdekte opperstuurman Pieter van Breen een samenzwering. In het logboek noteerde hij: “ontdekte datter een partie van ‘t volk een saamen rotting [h]adde om als sij occasie [h]adde om met de sloep van ‘t schip wegh te loopen”. Gevraagd naar de reden kwam er geen antwoord. Om een voorbeeld te stellen, werd een van de betrokken matrozen, Gepke Arents, in de boeien gesloten. Hij was een van de zes matrozen die in Amsterdam waren ingehuurd. [10]
En onderstuurman Mars beterde zijn leven niet. Enkele dagen na het ontdekken van de samenzwering werd hij betrapt op het stelen van kaas uit de voorraad voor scheepsconsumptie. Van de kaas had hij twee stukken afgesneden, het ene had hij in een hut voor de bezaansmast verstopt en daarna de deur op slot gedraaid. Daarbij had hij onbedoeld de bootsmansmaat en een matroos opgesloten. Na schreeuwen en bonken op de deur waren ze bevrijd. De kapitein had Mars ‘op het dek geschopt’ en zijn kooi binnenstebuiten laten keren. De buit: “een nieuwe gesnede broek, ongenaaijt, van scheeps Vlaams linne, en eenige lappen zeijldoek en ’t stuk kaas”. Dit tweede stuk kaas had Mars uit de voorraadkamer gesmokkeld door het tussen zijn benen in zijn broek te steken.
Berichten uit Suriname
In totaal kocht kapitein Tuijneman 303 mensen: 151 mannen, 135 vrouwen, 13 jongens en 4 meisjes. [11] De eersten van hen waren al overleden voordat het schip in december 1762 van de Afrikaanse kust vertrok en begon aan de oversteek over de Atlantische Oceaan. In de bewaard gebleven boekhouding en correspondentie is de reis te volgen.
De kapitein zette koers naar Suriname om daar volgens opdracht de slaafgemaakten te verkopen. Maar dat maakte hij niet meer mee. Hij overleed een week voor aankomst. Opperstuurman Van Breen promoveerde tot kapitein en noteerde die dag in het logboek: “kwam capt Tuijneman te overlijden van een langduurige ziekte”.
12 februari 1763 bereikte de Vrouwe Johanne Cores Suriname. Van Breen schreef onmiddellijk een brief naar de directeuren, maar hij repte met geen woord over de opstand. In die eerste brief schreef Van Breen: “.. als dat wij op de kust van Africa voor Uedele Agtbare rekeninge hebben ingehandelt een armezoen van 303 ps slaven, waarvan geduerende de reijs 29 hebben verloren”.
Pas in de volgende brief van 5 maart bracht hij de directeuren op de hoogte van de verzetsdaad. Hij verontschuldigde zich, hij zou geen tijd hebben gehad om de gebeurtenis in zijn eerste brief uit Suriname mee te delen vanwege ‘het schielijk vertrek’ van het schip dat de post vervoerde. Over het aantal omgekomen Afrikanen schreef hij: “zoo gesnuevelde als vermiste en door ziekte verlooren [hebben] 44 ps slaven”.
Van de opstand deed hij beknopt verslag: “welke [slaafgemaakten] onder het eten op ons aanvielen en verscheijde van ons volk swaarlijk quetsen waardoor wij genoodsaakt waaren om haar met handt ende schietgeweer ende de assistentie van drie a vier sloepen volk van de andere schepen tot stilstand te brengen, bevonden 13 stuks over boordt zonder de dooden, welke in het gevegt zijn gesneuvelt, alsmeede twee matroosen genaamt Cornelis Willem Zita ende Willem Kat, welke kort daarna zijn overleeden. Hadden voor het overige ontallig veel gequesten zoo onder het volk als slaven, welke ik Ued. Agtbare na behouden arrivement beter mondeling hopen te verklaren”.
Reactie directeuren
29 mei 1763 bereikte Van Breen’s eerste brief Middelburg. De directeuren van de MCC waren echter al op de hoogte van de gebeurtenissen dankzij een brief van hun handelsagenten uit Paramaribo, de gebroeders Saffin. In de retourbrief aan de handelsagenten schreven de directeuren: “’t overlijden van capteijn Jan Tuijneman hebben wij met leetwesen verstaan, wij hebben hem altoos seer iverig tot onsen dienst gevonden; wij hoopen dat wij dat verlies in sijn opvolger P. van Breen vergoed sullen vinden.” Over het oproer schreven zij: “Wegens den opstand onder de slaven hadden wij nog niets vernomen, indien er niet meer dan 12 in die affaire zijn omgekomen (gelijk wij uit U Ed. brief zouden moeten besluijten) is dat geluckig afgelopen.”
De directeuren zouden snel uit eerste hand worden bijgepraat, want nog voor ze de brief aan de gebroeders Saffin hadden gesloten en gezegeld, ontvingen ze het nieuws dat de Johanna Cores was thuisgekomen. In een naschrift noteerden zij haastig: “NB voor het sluijten deses hebben wij ’t genoegen ons schip de Johanna Cores alhier gearriveert te sien”. [12]
Verzekeringskwestie
De Vrouw Johanna Cores kwam 4 augustus aan op het Vlacke, de rede voor Fort Rammekens bij Vlissingen, en bereikte 8 augustus de kaai in Middelburg. Kapitein Pieter van Breen deed verslag aan de directeuren in het MCC-kantoor aan de Balans. Dat deed hij staande, zoals de notulen vermelden: “[Pieter van Breen] heeft binnen gestaan, en van reijs ende negocie rapport gedaan”. [13]
De directeuren lieten een notariële akte over de opstand opstellen. De akte volgde de inhoud van de verklaring die eerder was opgesteld en ondertekend door officieren en matrozen. Nieuw was het getal van het aantal slaafgemaakten dat zou zijn overleden als gevolg van de opstand; dat werd vastgesteld op 22 personen, de helft van het totaal aantal overleden slaafgemaakten.
Met de notariële akte werden de verzekeraars benaderd. Schip en handelslading waren verzekerd. De tot slaafgemaakte Afrikanen waren ‘lading’. De polis dekte de overleden slaafgemaakten als gevolg van de opstand, maar niet die door ziekte. Het schaderapport – ‘de rekening van averij grosse’ – vermeldde:
“Is op 10 september 1762 een tumult onder de slaaven op gem. schip ontstaan, welk met geweld is moeten tegengegaan worden, om schip en goederen te behouden. In welk tumult zijn gebleeven zoo door het dood schieten ende verdrinken als sterven aan de bekoome wonden, een getal van 22 slaaven. Die volgens de polis van assurantie zijn gepacteerd [bij overeenkomst vastgesteld] op f 275,- per slaav. ’t welk bedraagt (en als een reëel verlies moet worden goedgedaan) de somma van fl 6050,-.” [14]
Verkocht in Paramaribo
Over het aantal slaafgemaakten dat in Suriname verkocht zou worden, was lang onduidelijkheid. Aanvankelijk waren de handelsagenten Saffin & Co. in de veronderstelling dat zij de verkoop van 274 moesten verzorgen. Lovend schreven zij over hen: “die allen vrij wel uijt sien, en mits dien als kust slaaven sijnde, seer goede prijzen belooven”. [15]
In hun volgende brief corrigeerden zij dat aantal. Kapitein Pieter van Breen zou hen niet goed hebben geïnformeerd. Er bleken niet meer dan 262 slaafgemaakten aan boord te zijn. Bovendien waren er na aankomst in Paramaribo nog eens 3 slaafgemaakten op het schip gestorven. “Een notabel erreur” van de kapitein, aldus de verbolgen gebroeders Saffin.
Geconfronteerd met het tekort had de Van Breen verklaard “dat dit geval soude sijn geoccasioneert door het versuijm van te boeken en aff te schrijven eene post van gelijke 12 stuks, omgekomen in seekere opstand, door de slave in ’t schip verwekt, wanneer nog op de kust van Africa”. [16]
De 259 slaafgemaakten die de reis overleefden werden allen verkocht in Paramaribo. Mannen, vrouwen, jongens, meisjes, kleine kinderen werden allereerst ‘uit de hand’ verkocht, dat wil zeggen zonder tussenkomst van een notaris. De overgebleven personen werden per veiling verkocht, gedurende drie dagen op 21, 22 en 23 februari 1763. Die veilingen werden gehouden in het huis van kastelein A. Meijer. [17]
Suiker, koffie en cacao
Na de verkoop van alle slaafgemaakten in Suriname zeilde Van Breen met de Vrouwe Johanna Cores naar Curaçao voor een thuislading. De retourvracht bestond uit 9 olifantstanden ingekocht aan de kust van West-Afrika, met een gewicht van 349 pond en uit:
- 153 vaten suiker wegende netto 145.435 pond
- 190 balen koffiebonen met een gewicht van 26.982 pond
- 149 ceroenen (manden) cacao uit Caracas en
- 6 balen cacao, tezamen wegende 16.178 pond
Suiker, koffie en cacao werden op plantages in Suriname en in andere koloniën verbouwd. Het waren lucratieve, luxe producten in Europa. Uiteindelijk leverde de reis de Middelburgse Commercie Compagnie een winst op van 4370 ponden Vlaams of 26.220 gulden, nu zo’n 262.200 euro.
Over de slaafgemaakten aan boord van de Vrouwe Johanna Cores is niet veel bekend. Hun namen werden niet geregistreerd, en ook niet hun leeftijd en de plaats van herkomst. Vaststaat dat de overlevenden van de reis een toekomst in slavernij tegemoet gingen op een van de vele suiker-, koffie- en cacaoplantages.
Meer over de MCC
Lees meer over trans-Atlantische slavenhandel en het archief van de Middelburgse Commercie Compagnie
/onderzoek-het-zelf/trans-atlantische-slavenhandel/Noten, Datum publicatie
[1] Zeeuws Archief, Archief MCC, Correspondentie Elmina, inv.nr 60.1 volgnr 94
[2] Amnichia of Amenichia. Boone, D., Nederlandse relaties met Ashanti, Het perspectief van de Tweede West-Indische Compagnie 1750-1772 (master thesis Universiteit Leiden 2015), p.67
Zeeuws Archief, Archief MCC:
[3] Instructie en Nadere particuliere instructie, inv.nr 1200.1 volgnr 12 e.v.
[4] Handelsboek, inv.nr 1235
[5] Handelsboek, 9 september 1762, inv.nr 1235, volgnr 27
[6] Verklaring scheepsraad, inv.nr 1238.3 volgnr 31
[7] Notariële akte, inv.nr 1200.1 volgnr 91
[8] Verklaring scheepsraad, inv.nr 1238.3 volgnr 31
[9] Logboek en verklaring scheepsraad, inv.nrs 1234 volgnr 32 en inv.nr 1238.3 volgnr 110
[10] Monsterrol, inv.nr 1237 volgnr 17
[11] Inv.nr 1238.3 volgnr 111
[12] Brief directeuren aan Suriname, Middelburg 2-8-1763, inv.nr 98 volgnr 47
[13] Notulenboek, 9-8-1763, inv.nr 21 volgnr 53
[14] Rekening van Avarij Gros, inv.nr 1200.1 volgnr 89
[15] Brief Paramaribo 13-2-1763, inv.nr 54.12 volgnr 6
[16] Brief Paramaribo 4-3-1763, inv.nr 54.12 volgnr 9
[17] Inv.nr 1238.3 volgnr 36
Het artikel ‘Opstand aan boord van de Vrouwe Johanna Cores in 1762’ is geschreven door Roosanne Goudbeek en gepubliceerd op Zeeuwsarchief.nl op 19 maart 2024.