In 1901 werd in de Zeeuwse Wilhelminapolder een proeftuin voor fruitteelt opgericht. Bedoeld om de tuinbouw in Zeeland te stimuleren groeide later de Zeeuwse tuin later zelfs uit tot landelijk proefstation voor de fruitteelt. Het archief van de proeftuin is in 2012 overgedragen aan het Zeeuws Archief.
Het Wageningen University & Research centre (WUR) te Wageningen heeft in 2012 het archief van het Proefstation voor de fruitteelt te Wilhelminadorp overgedragen aan het Zeeuws Archief. Het archief heeft een omvang van ruim 29 meter en loopt over de periode 1901-2000. Het Archief Proeftuin voor de fruitteelt maakt deel uit van de collecties van het Zeeuws Archief (toegang 422).
Landbouwcrisis in de 19e eeuw
Op 1 augustus 1901 werd door enkele vooraanstaande personen in de Zeeuwse land- en tuinbouw de Vereeniging Zeeland’s Proeftuin opgericht. Het doel van deze proeftuin was het stimuleren van de ontwikkeling van de tuinbouw. Sedert de landbouwcrisis van de jaren ’80 van de 19e eeuw, veroorzaakt door goedkoop graan uit de Verenigde Staten, zochten veel landbouwers hun toevlucht in de tuinbouw.
Rijkstuinbouwleraar & de maatschap de Wilhelminapolder
De overheid ging door middel van voorlichting en onderwijs vanaf 1890 proberen de land- en tuinbouw op een hoger niveau te krijgen. Er werden zogenaamde rijkslandbouw- en rijkstuinbouwleraren aangesteld die initiatieven uit de land- en tuinbouw steunden. De rijkstuinbouwleraar voor het zuidwesten van Nederland was dan ook nauw betrokken bij de oprichting van de Zeeuwse proeftuin.
De jonge vereniging begon pas goed te draaien toen met medewerking van het bestuur van de maatschap de Wilhelminapolder 85 are grond kon worden gepacht. De proeftuin in Wilhelminapolder is uiteindelijk uitgegroeid tot 24 hectare.
In het klein een voorbeeld aan de omgeving tonen
Vanaf de oprichting tot omstreeks 1940 was de proeftuin gericht op de praktijk van de fruitteelt. De tuin had het karakter van demonstratietuin. Zo werden in 1903 de eerste vruchtbomen geplant teneinde daardoor in het klein een voorbeeld aan de omgeving te tonen, hoe de fruitcultuur rationeel moest gedreven worden. Wel werden er al direct vele rassen aangeplant om na te gaan welke voor de streek het beste zouden voldoen. Het jaarverslag van 1927 geeft een beschrijving van 113 perenrassen, 91 appelrassen en 16 pruimenrassen.
Laboratorium in het ‘veeartsenijkot’
In de jaren ’30 van de vorige eeuw had het fruit in Nederland veel te lijden van insectenplagen en schimmelziekten. Steeds meer groeide dan ook het besef, hoe belangrijk wetenschappelijk onderzoek was. In 1940 werd besloten tot het inrichten van een laboratorium. Hiermee brak een nieuwe periode aan voor de proeftuin en voor de fruitteelt.
Aanvankelijk was de laboratoriumaccomodatie zeer primitief. Na een korte huisvesting in de Rijkslandbouwwinterschool te Goes werd in 1942 het eerste laboratorium gevestigd in het zogenaamde ‘veeartsenijkot’ van ‘de Wilhelminapolder, een ruimte van 8 bij 5 meter. Dit ‘kot’ werd in 1944 echter zwaar beschadigd door granaatvuur.
Insectenplagen en schimmelziekten
Kort na de oorlog werd echter al begonnen met de bouw van een klein laboratorium. Er waren op dat moment al twee onderzoekers aan het werk, die zich bezig hielden met de bestrijding van de insectenplagen en de schimmelziekten. Spoedig kwam er een derde onderzoeker bij voor bodemkundig en bemestingsonderzoek.
Na de inundatie van Walcheren en delen van Zuid-Beveland door de geallieerden moest het zout uit de verzilte gronden worden gehaald en de bodem weer geschikt worden gemaakt voor fruitteelt. De wetenschappelijke aanpak en de aanwezigheid van de drie onderzoekers bleken van groot belang.
Gekozen tot landelijk proefstation
Toen de overheid in de jaren ’50 van de vorige eeuw één van de regionale proeftuinen voor de fruitteelt (er waren er ongeveer 10) wilde doen uitgroeien tot een landelijk proefstation, koos het voor de Zeeuwse proeftuin. Zo werd op 15 juni 1954 de Stichting tot Exploitatie van het Proefstation voor de fruitteelt in de volle grond in Nederland opgericht. Vanaf die tijd werd het bestaande onderzoek verder geïntensiveerd en in andere richtingen uitgebreid.
Laboratorium met klimaatstation
Al snel was er behoeft aan een grotere onderzoeksruimte. In 1959 opende de toenmalig directeur-generaal voor de landbouw, ir. A.W. van de Plassche, het nieuwe laboratorium, dat tevens het hoofdgebouw werd. In 1988 vond de laatste grote uitbreiding plaats. Toen werd het klimaatgebouw opgeleverd. In deze ruimte werd, met behulp van bewaar- en klimaatcellen, met de bewaring van fruit geëxperimenteerd. Ook de groei van bomen en vruchten werd hier bestudeerd.
Reorganisaties
Het proefstation werd voor 50% gefinancierd door het Ministerie van Landbouw. De andere helft kwam van de fruittelers, via een heffing per hectare door het Landbouwschap. Er werkten in 1990 45 medewerkers, waarvan 13 wetenschappelijk onderzoekers.
Eind jaren ’80 van de vorige eeuw was er in Nederland geen politiek draagvlak meer om de voorlichting voor de landbouw geheel met overheidsmiddelen te bekostigen. Voor het praktijkonderzoek was de 50/50-basis al ingevoerd. Voortaan moest de voorlichting, tenzij er een duidelijk overheidsbelang in het spel was, geheel door de gebruikers betaald worden. Om dit te realiseren werden twee reorganisaties doorgevoerd: praktijkonderzoek en voorlichting werden van elkaar gescheiden en de op agrarische ondernemers gerichte voorlichting werd verzelfstandigd.
Vertrek uit Wilhelminapolder
Rond 1990 kwam onder druk van bezuinigingen zowel op het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij als in de inkrimpende sector fruitteelt, die slecht rendeerde, een discussie over omvang en plaats van het fruitteeltpraktijkonderzoek op gang. Uiteindelijk werd gekozen voor een samenvoeging van proefstation en regionale proeftuinen op één vestiging centraal in Nederland. De keuze viel daarbij op een boerderij in Randwijk aan de Linge onder de rook van Wageningen.
In 2000 werden de proefstations in de plantaardige sectoren samen gebracht als Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO), onderdeel van Wageningen University and Research Centre (Wageningen UR). Met de verhuizing van het fruitteeltpraktijkonderzoek van Wilhelminapolder naar Randwijk kwam er een eind aan 99 jaar fruitteeltpraktijkonderzoek in Zeeland.
Zelf onderzoek doen naar fruitteelt
Populaire appelrassen zoals Elstar en Jonagold hebben hun kwaliteit te danken aan het onderzoek van het proefstation voor de fruitteelt in Wilhelminadorp.
Dit archief geeft naast de gebruikelijke stukken over de organisatie en haar gebouwen, terreinen en personeel veel informatie over de uitvoering van de taak. Zo worden proeven op individuele proeftuinen in Nederland beschreven en zijn er stukken over bodemkunde, teelt en vermeerdering van rassen, bescherming tegen ziekten en plagen o.a. de bestrijding tegen perevuur. De ontwikkeling in het gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen onkruid is uitvoerig gedocumenteerd.
Verder is in het archief de neerslag te vinden van de samenwerking tussen het proefstation en het buitenland, in dossiers alfabetisch geordend per land, van Algerije tot de Verenigde Staten.
Bronnen
Proefstation voor de Fruitteelt, Wilhelminadorp
A van den Houten, Het proefstation voor de fruitteelt, 90 jaar onderzoek in Wilhelminadorp (Zeeuws Tijdschrift 1992 jg. 42 nr. 3)
J. Elema, Van proeftuin tot proefstation (Kapelle 2003)