IJs als brug en ijs als barrière. Hoe Zeeland capituleerde in 1795

Zeeland gaf zich in 1795 over aan Frankrijk. Hoe dat precies in zijn werk ging, wordt onthuld in twee brieven van Franse officieren die het Zeeuws Archief in 2018 verwierf. Wat tot nu toe bekend stond als een soepele gang van zaken en een vlot tot stand gekomen onderhandelingsresultaat blijkt in de praktijk toch heel anders te zijn gegaan. En waar eerder het ijs de Fransen zeer te pas gekomen was, zorgden de ijsmassa’s die in de Westerschelde voortgestuwd werden, nu voor oponthoud.

Nadat de Franse revolutionairen getriomfeerd hadden over het ancien régime raakte Frankrijk in 1792 in oorlog met Oostenrijk en Pruisen, die steun verleenden aan revanche zoekende Franse royalisten. Dat was het begin van de eerste van een reeks coalitieoorlogen tussen Frankrijk enerzijds en omringende landen anderzijds. Deze laatsten sloten zich aan bij de Oostenrijks-Pruisische alliantie, waaronder – nadat Frankrijk begin 1793 de oorlog had verklaard – de Republiek der Verenigde Nederlanden.

Na aanvankelijke successen voor de coalitie keerden de kansen en veroverden de Fransen onder aanvoering van generaal Dumouriez de Zuidelijke Nederlanden, die Oostenrijk toebehoorden.

Prins Frederik van Oranje en Nassau vaart 14 september 1793 voorbij Vlissingen, komende uit het leger bij Sluis in Zeeuws-Vlaanderen. Tekening en gravure door David Kleijne. Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata III-278

Na de oorlogsverklaring aan de Republiek vielen de Fransen Staats-Brabant binnen en veroverden onder andere de vestingsteden Breda, Bergen op Zoom en Geertruidenberg. Maar ook het succes van generaal Dumouriez bleek van tijdelijke aard. Pogingen om Willemstad en Maastricht in te nemen faalden en na de door hem verloren slag bij Neerwinden zag Dumouriez zich gedwongen om Brabant en de Zuidelijke Nederlanden te ontruimen.

Ondertussen voltrokken zich in Frankrijk allerlei veranderingen. Vooral de invoering van de levée en masse, militaire dienstplicht, is in dit verband van belang. Om aan binnenlandse opstanden en aanvallen van buitenlandse mogendheden het hoofd te kunnen bieden waren meer soldaten nodig. Men hield de bevolking voor dat tegenover haar nieuw verkregen rechten en kansen (na het opruimen van de oude machtsstructuren) ook verplichtingen stonden, zoals de plicht om het nieuwe staatsbestel te verdedigen tegen binnen- en buitenlandse vijanden én de opdracht om de democratische revolutie over de landsgrenzen voort te zetten.

Dit appel ontmoette steun en het op de been gebrachte volksleger, dat geleid werd door officieren die hun rang niet te danken hadden aan hun (adellijke) afkomst maar aan hun capaciteiten, ontpopte zich als een goed gemotiveerde, aanvalsgerichte strijdmacht. Het verloop van de strijd nam dientengevolge weer een wending. Het revolutionair elan stuwde de vergrote en gerevitaliseerde legers voort en ditmaal was er geen houden meer aan.

Opmars onder generaal Pichegru

Het noordelijke leger, nu aangevoerd door generaal Pichegru, liep de Oostenrijkse Nederlanden wederom onder de voet en ook de grenzen van de Nederlandse generaliteitslanden, gebieden onder het bestuur van de Staten-Generaal zoals Staats-Brabant, Staats-Vlaanderen en delen van het huidige Limburg, werden overschreden.

Met het Franse leger trokken ook enkele duizenden Nederlanders op, de zogeheten patriotten of Bataven. Zij waren opponenten van het stadhouderlijk bewind en van het staatsbestel in Republiek in het algemeen. Na hun mislukte greep naar de macht in 1787 waren velen van hen uitgeweken naar het buitenland, vooral naar Frankrijk. Binnen de Nederlanden verbleven echter nog vele medestanders en gematigder sympathisanten.

De revolutionaire Fransen, die er evenals de patriotten totaal verschillende staatkundige opvattingen op nahielden dan de zittende bestuurders (regenten) in de Republiek, afficheerden zich daarom als bevrijders en als zodanig werden de Fransen ook onthaald door een aanzienlijk deel van de diep verdeelde bevolking.

Verovering van Cadzand door de Franse troepen. Staalgravure, 11 x 16 cm. Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata III-279

Geen wonder dat snel terrein verloren werd. Ditmaal kwam de vesting Maastricht wel ten val, alsmede de rest van het huidige Limburg, grote delen van Brabant, waaronder Den Bosch, en het huidige Zeeuws-Vlaanderen. Dat was de situatie medio december 1794. De grote rivieren en de Westerschelde en het daartussen gelegen West-Brabant met vestingplaatsen als Bergen op Zoom, Steenbergen, Klundert en Willemstad met daartussen geïnundeerd land vormden echter een serieuze barrière, die werd verdedigd door troepen in dienst van de Republiek en van bondgenoten alsmede door eenheden van de vloot.

Zeeland

Voor de verdediging van de Zeeuwse eilanden waren circa 2500 militairen beschikbaar, alsmede het korps van landzaten, een militie uit de plaatselijke bevolking die opgeroepen kon worden om dienst te doen ter ondersteuning van het leger. Maar van primair belang voor Zeeland was de staat en sterkte van de vloot.

Het opperbevel van leger en vloot berustte bij de stadhouder, een man die de reputatie had besluiteloos te zijn en die zeker geen inspirerende militaire leider was. De vloot echter werd in de dagelijkse praktijk geleid door een man die qua mentaliteit en militaire capaciteiten de tegenpool was van de stadhouder, namelijk door admiraal Van Kinsbergen. Hij was een man van karakter, een geboren leider, een kundig zeeman, veelzijdig, gedreven en militair begaafd. [1]

De stadhouder onderkende de capaciteiten van zijn, altijd loyale, onderbevelhebber en droeg in 1793 het opperbevel over de vloot aan hem over. Tekenend voor het karakter van Van Kinsbergen is dat hij geen bezoldiging voor zijn dienst wilde ontvangen. [2] Hoewel de middelen die hem als vlootvoogd ten dienste stonden krap bemeten waren, wist hij een aantal verbeteringen in het functioneren van de zeemacht, die ook taken had op de binnenwateren, door te voeren. Ook liet hij matrozen oefenen voor verdedigingstaken op het land. En daardoor werd er inderdaad personeel van de vloot ingezet bij de verdediging van Staat-Vlaanderen, met name bij de verdediging van de stad Sluis, waarbij fel weerstand geboden werd.

Het kasteel van Sluis na de verwoesting door de Fransen in 1794. Tekening, 38 x 54 cm. Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata II-2204

Sluis moest toch capituleren en in september was het gehele gebied ten zuiden van de Westerschelde in handen van de Fransen. Op de eilanden leek men evenwel niet al te zeer gealarmeerd, het was immers al eerder vertoond dat de Fransen ‘aan de overkant’ hadden gestaan en in delen van Brabant, maar het water en de vloot boden bescherming.

Van Kinsbergen had de vloot in drie divisies verdeeld en één daarvan had Zeeland als operatiegebied aangewezen gekregen met Vlissingen als centrale basis. [3] De vlooteenheid in Zeeland kwam onder het bevel te staan van de in Middelburg geboren schout-bij-nacht Haringman.

Het ijs als brug

Aan de oostelijke kant van de Maas trokken de Fransen op in noordelijke richting en op 7 november maakten zij zich meester van Nijmegen. Van Kinsbergen spoorde de legercommandanten aan zich niet te beperken tot defensieve acties maar om in elk geval ook het initiatief te nemen tot enkele beperkte offensieve acties teneinde het initiatief niet geheel aan de vijand over te laten. Zijn oproep had geen effect. [4] In de Staten-Generaal groeide inmiddels de bereidheid om te onderhandelen over een wapenstilstand. Daarvoor moesten onderhandelaars naar het verre Parijs. Maar het was te laat.

Midden december begon het zo hard te vriezen dat zelfs de grote rivieren vrij spoedig dichtvroren. Dit bood de Fransen de gelegenheid tot een offensief over het ijs en op 27 december staken zij de Maas over. De verdediging achtte zich kansloos en het verzet tegen de Franse troepen stortte in. Ook de Waal en de Lek konden over het ijs gepasseerd worden en op 18 januari 1795 hielden de Franse opperbevelhebber, Pichegru, en zijn plaatsvervanger, Moreau, hun intocht in Utrecht. Reeds de dag erna arriveerde Moreau in Amsterdam en overal manifesteerden zich sympathisanten van de Franse ‘bevrijders’. Drie dagen later verscheen hij in Den Haag, waar vrijwel tegelijk Franse troepen aankwamen die opgerukt waren via Rotterdam en Delft. Op 18 januari vond nog een opzienbarende gebeurtenis plaats: de stadhouder, prins Willem V, vluchtte via Scheveningen naar Engeland.

Ook de geïnundeerde velden in West-Brabant verloren door het solide ijsdek hun defensieve waarde en daarmee lag West-Brabant open voor de aanvaller. Buisman schrijft in zijn opus magnum over het weer: “Het gevolg is dat de vijand in de kortste keren meester is van de inundaties bij Zevenbergen, Standaardbuiten en elders, waarmee de rol van de vestingen Bergen op Zoom, Breda en Geertruidenberg is uitgespeeld. De capitulatie van Geertruidenberg gaat niet zonder slag of stoot, op 14 januari worden er zeventig huizen in brand geschoten en pas op de 19de geeft de stad zich over.” [5]

Michaud, generaal, commandant der Franse troepen in Staats-Vlaanderen in 1795. Ets en gravure door George Kockers, 21 x 15 cm. Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata IV-647

Overal rondom Zeeland waren de Fransen en hun bondgenoten, de patriotten, nu heer en meester. Tegen het eind van januari ontvingen schout-bij-nacht Haringman en de commandant van de landstrijdkrachten, generaal De Brauw, een brief van generaal Michaud, de commandant van de Franse troepen aan overzijde van de Westerschelde, waarin hij opriep tot de overgave van Walcheren. Hij schrijft dat hij de opdracht had gekregen om over te steken naar Walcheren, dat zijn troepen komen als bevrijders en dat zij, Nederlanders en Fransen, dus spoedig dezelfde belangen zouden delen. [6]

Op 30 januari werd deze brief met de sommatie tot overgave alsmede een bijgevoegd manifest in het Frans en het Nederlands gericht aan het Bataafse volk, besproken in de vergadering van de Staten van Zeeland. [7] Ook was een brief binnengekomen uit de stad Tholen waarin werd meegedeeld dat de stad Bergen op Zoom verloren en de voormuur van hun eigen stad reeds in Franse handen was. Het stadsbestuur achtte capitulatie van stad en eiland onontkoombaar.

In dezelfde vergadering verklaarde generaal De Brauw dat pogingen tot verdediging van de eilanden, gezien de geringe sterkte van zijn troepen, zinloos zouden zijn. Schout-bij-nacht Haringman sloot zich bij deze zienswijze aan en meldde dat zijn schepen vastlagen in het ijs, bovendien gaf hij te kennen orders ontvangen te hebben van het opperbevel om geen strijd aan te gaan.

De heren Staten kwamen tot de slotsom dat het bieden van tegenstand rampzalig zou kunnen uitpakken en dat in onderhandeling getreden moest worden. Een delegatie uit hun midden diende over te steken naar Breskens, waar het hoofdkwartier van Michaud gevestigd was, om te onderhandelen over de capitulatievoorwaarden. Daartoe werd een instructie opgesteld.

Het ijs als barrière

In de ‘Geschiedenis van Zeeland’ wordt over de onderhandelingsmissie het volgende geschreven: “De statenleden Willem Jacob Huyssen van Kattendijke, tevens lid van Gecommitteerde Raden en de Zeeuwse Admiraliteit, Jacob Hendrik Schorer, pensionaris van Middelburg, en Abraham van Doorn, burgemeester van Vlissingen, lieten zich naar Breskens overvaren en onderhandelden daar met Michaud. De generaal gaf de Zeeuwen hun zin in zaken waaraan zij veel belang hechtten: de oude regeringsvorm kon gehandhaafd blijven, de gereformeerde godsdienst mocht vrij worden uitgeoefend en de vrijheid van personen en goederen werd gegarandeerd. Op Walcheren zouden echter zes- tot zevenhonderd soldaten worden gelegerd. De Zeeuwse onderhandelaars accepteerden deze voorwaarde, waarna op drie februari 1795 de capitulatie een feit was.” [8]

Dat klinkt als een soepele gang van zaken en een vlot tot stand gekomen onderhandelingsresultaat. Maar ging het ook zo vlot? Uit twee recent in particulier bezit aangetroffen brieven van betrokken Franse officieren komt, wat de opstelling van de Zeeuwse onderhandelaars betreft, eerder een beeld van weerbarstigheid naar voren. En waar eerder het ijs de Fransen zeer te pas gekomen was, zorgden de ijsmassa’s die in de Westerschelde voortgestuwd werden, nu voor oponthoud. [9]

Gevonden brieven

De beide brieven van officieren van generaal Michaud, gericht aan adjudant-generaal Durutte van de Franse legerstaf in Breda, gaan over de situatie rond de overgave van Zeeland begin februari 1795. De eerste brief is geschreven in Breskens en gedateerd op “17 pluvios, l’an 3e de la République”. [10] Volgens de gregoriaanse kalender is dat 5 februari 1795. De tweede brief is vijf dagen later geschreven, op 10 februari.

  • Twee brieven van de Franse officieren Guillot en Crochon, officieren van generaal Michaud, aan adjudant-generaal Durutte van de Franse legerstaf in Breda, d.d. 5 en 10 februari 1795. Zeeuws Archief

  • Twee brieven van de Franse officieren Guillot en Crochon, officieren van generaal Michaud, aan adjudant-generaal Durutte van de Franse legerstaf in Breda, d.d. 5 en 10 februari 1795. Zeeuws Archief

  • Twee brieven van de Franse officieren Guillot en Crochon, officieren van generaal Michaud, aan adjudant-generaal Durutte van de Franse legerstaf in Breda, d.d. 5 en 10 februari 1795. Zeeuws Archief

  • Twee brieven van de Franse officieren Guillot en Crochon, officieren van generaal Michaud, aan adjudant-generaal Durutte van de Franse legerstaf in Breda, d.d. 5 en 10 februari 1795. Zeeuws Archief

  • Twee brieven van de Franse officieren Guillot en Crochon, officieren van generaal Michaud, aan adjudant-generaal Durutte van de Franse legerstaf in Breda, d.d. 5 en 10 februari 1795. Zeeuws Archief

    Beide brieven zijn amicaal van toon, in de beginzinnen is sprake van “cher Durutte” en “mon ami”. Ondertekend is alleen met de achternaam zonder vermelding van rang, Guillot in de eerste brief, en Crochon in de tweede. Gelet op de inhoud van de brieven moeten beide personen hoge officieren met een directe relatie tot Michaud geweest zijn; waarschijnlijk waren zij officieren van de staf. Ook het overbrengen van de groeten van de generaal aan het slot van één van de brieven duidt op communicatie tussen personen van min of meer gelijke rang. Beide brieven zijn getranscribeerd. [11] Hieronder volgt een gedeeltelijke vertaling.

    In het begin van de eerste brief gaat het o.a. over het maken van een kaart van Zeeuws-Vlaanderen. Dan komt al gauw de overgave van Walcheren aan de orde:

    Sinds de 7e [= 26 januari] van de maand dat generaal Michaud het bevel heeft gekregen om het eiland Walcheren op te eisen, zijn we hier waar ijs de zee bedekt en ons tot aan vandaag toe tegenhoudt zonder mogelijkheid de andere kant te bereiken. Communaux, die de 10e [= 29 januari] probeerde over te steken om de sommering tot overgave over te brengen, werd door het ijs tot wel twee mijl meegesleurd, waar een bark, die een commandant van een Hollands fregat stuurde, hem te hulp kwam en hem meenam naar Vlissingen. [ …]
    Communaux werd 5 dagen opgehouden gedurende welke de ijsgang op de Schelde de haven van Vlissingen verstopte, zo zelfs dat de oorlogsschepen die zich aan de ingang van de haven bevinden, zich niet konden verroeren.

    Generaal Michaud, ongerust over het resultaat van de sommatie, stuurde op de 14e [= 2 februari] Dapremont, die gelukkig aan de wal kon raken en Communaux meenam. De 16e werden door de Staten van deze provincie drie afgevaardigden en een kapitein ter zee van Zeeland gestuurd om te onderhandelen.
    De conferentie duurde tot middernacht. Hun eisen gingen gedeeltelijk het mandaat van de generaal te boven en het was zeer moeilijk om overeenstemming te bereiken, temeer daar de drie afgevaardigden, die bepaald geen dwazen waren en, ik geloof, nogal op de hand van de stadhouder, en het Frans goed begrepen, in het bijzonder twistten over woorden als ze in de gaten hadden dat ze verdacht werden van dubbel spel.

    In één woord ze waren wantrouwig en ik denk dat het behoorlijk moeilijk zal zijn om in hun landen in harmonie met hen te leven als er geen zeer strenge tucht in acht genomen wordt.

    Alle boeren zijn bewapend en een beetje opgewonden. Er zullen voorlopig slechts 700 man op het eiland Walcheren kunnen komen door de schaarste aan levensmiddelen; dit is tenminste de reden die men gegeven heeft om zich te verzetten tegen een talrijker legering van soldaten.

    Na lezing van al hun voorstellen heeft de generaal gereageerd in lijn met zijn bevelen. Aangezien zijn reactie niet helemaal strookte met de desiderata van de Staten van de provincie verklaarden de afgevaardigden deze voorwaarden niet te kunnen aanvaarden zonder vooraf hun opdrachtgevers erover geraadpleegd te hebben.

    Communaux vertrok gisteren met hen om een definitief antwoord te krijgen en vanmorgen loste het geschut van Vlissingen drie kanonschoten, het overeengekomen teken in het geval dat de overgave aanvaard zou worden.

    Door deze capitulatie heeft heel Zeeland zich overgegeven omdat het een besluit betreft van de Staten-Generaal [lees: de Staten van Zeeland] van alle eilanden in Middelburg en omdat de afgevaardigden opdracht hadden om voor de hele provincie te onderhandelen, en daarmee nemen zij dus op zich om van de inwoners van de andere eilanden gehoorzaamheid te eisen.

    Generaal Moreau had bevel gekregen om actie te ondernemen via Tholen voor het geval dat men er hier helemaal niet in zou slagen om te onderhandelen. […]

    Morgen schepen we in voor Vlissingen. […]

    PS Crochon, die met Communaux aan de andere kant is, vraagt me u te laten weten dat hij u binnenkort zal schrijven. Hij laat jullie alle drie hartelijk groeten.

    Enkele kanttekeningen bij de eerste brief. De Franse onderhandelaars zijn kennelijk hun mandaat te buiten gegaan en de Zeeuwse onderhandelaars hebben dus meer binnengehaald dan hen feitelijk gegund was. Maar wat was de waarde ervan, bijvoorbeeld van de bepaling dat de oude bestuursvorm intact zou blijven?

    Geadresseerde, adjudant-generaal Durutte van de Franse legerstaf in Breda, en afzender, generaal Michaud, van de twee brieven van de Franse officieren Guillot en Crochon. Zeeuws Archief

    Opvallend is ook de constatering dat voor lieden als hen, die in de Fransen duidelijk geen bevrijders zagen, een ‘strenge tucht’ nodig geacht werd. Ook frappeert dat tegenover de concessies van de Fransen onverwacht ‘een cadeau’ blijkt te staan. De Fransen wilden onderhandelen over de overgave van Walcheren, maar zij kregen in één klap heel Zeeland in handen. Blijkbaar hadden ze niet goed begrepen dat hun gesprekspartners heel Zeeland vertegenwoordigden. De opmerking over de opgewonden boeren ten slotte heeft betrekking op de bovengenoemde landzaten die opgeroepen waren.

    Crochon heeft woord gehouden want de tweede brief, geschreven in Vlissingen, is door hem ondertekend. Hieronder volgt een deel van de brief:

    […]

    Generaal Michaud kreeg de 7e [= 26 januari] bevel van de opperbevelhebber om één of twee bataljons van het eiland Cadzand te laten optrekken teneinde ze naar Vlissingen over te brengen zodra een parlementariër hem te kennen zou geven dat men bereid zou zijn om ons te ontvangen. Wij overnachtten diezelfde dag in Oostburg en de volgende ochtend kwamen we aan in Breskens. Het was onmogelijk om nog dezelfde dag en evenmin de dag erna ook maar de kleinste bark de zee op te sturen.

    Eindelijk ging Communaux na veel inspanning en moeite de 10e [= 29 januari] aan boord. Hij werd door het ijs de zee op meegesleurd tot Sluis en hij liep zo groot gevaar dat een oorlogsschip, dat onder Vlissingen voor anker lag, zijn sloep te hulp zond. Deze nam hem aan boord en hij kwam om 3 uur in de middag aan, terwijl zijn bark pas om 7 uur ’s avonds aan wal kon raken.

    Het ijs hield Communaux vast tot de 14e [= 2 februari], de dag waarop Dapremont scheep ging om nieuws van hem te verkrijgen en antwoord te vernemen op onze sommatie tot overgave. Beide kameraden kwamen samen terug, maar het weer was zo ongunstig dat de afgevaardigden van de Staten, belast met de onderhandelingen met de generaal, de overtocht niet durfden wagen. Zij hebben pas de volgende dag de oversteek gemaakt.

    Er is acht uur onderhandeld om tot een akkoord te komen over de overgave. Deze heren waren nogal taaie onderhandelaars. De dag erna kwamen wij, Communaux en ikzelf, samen met de afgevaardigden om de laatste besluiten van de Staten te vernemen. En wie zagen we in Middelburg? Generaal Moreau die binnengekomen was via Tholen en die opdracht had om te onderhandelen met de Staten. Hij was verrast dat generaal Michaud hem voor had kunnen zijn, en dan nog wel vanuit Breskens. We begaven ons samen naar de Staten en hij was getuige van de aanvaarding van de overgave, alsook van wat er geantwoord werd. De volgende dag rustten we uit in Breskens en de 18e [= 6 februari] zijn we ingescheept met het 2de van de 10e halve brigade.

    We hebben hier acht oorlogsschepen aangetroffen, zowel linieschepen als fregatten.
    Er is enige onrust onder de matrozen die absoluut vrij willen zijn; ze zullen ontslagen worden. De volledige halve brigade zal over enkele dagen hier zijn en generaal Garnier maakt zich op om het bevel over Zeeland over te nemen. […] [12]

    Twee opmerkingen bij deze brief. Moreau, die via het veroverde Tholen, naar Middelburg gekomen was, werd verrast door de aanwezigheid van Franse officieren daar én een kant-en-klaar onderhandelingsresultaat. Hij moet ook verrast geweest zijn door de gedane concessies die verder gingen dan het plan was. Pragmatisch en redelijk als hij was, verleende hij toch zijn fiat aan het akkoord.

    Aan het slot van de brief is sprake van onvrede onder de Nederlandse marinemensen. In de herinneringen van de D.H. Kolff, commandant van het in Vlissingen gestationeerde oorlogsschip Utrecht, wordt daarvan verslag gedaan. Er heerste grote onvrede onder de manschappen, onder andere over geld waarop zij meenden recht te hebben en over de capitulatie zonder slag of stoot. Er ontstond muiterij. Ook in deze zaak toonde Moreau zijn pragmatische inslag, want mede door zijn coöperatieve opstelling en door de hulp van een Vlissingse burger die een financiële bijdrage leverde, lukte het om de muiters te doen inbinden en uiteindelijk liep de zaak met een sisser af. [13]

    Intocht van de Franse troepen binnen Middelburg door de Vlissingsepoort op het Vlissings Wagenplein, in de avond, 6 februari 1795. Tekening in kleur. Zeeuws Archief, Historisch-Topografische Atlas Middelburg, cat.nr. HTAM-H-033.

    Ondertussen in Middelburg

    De Staten van Zeeland hadden hun zetel in Middelburg. In hun notulen van januari 1795 lijkt de oorlog ver weg. Er wordt gedelibereerd en besloten over lopende zaken zoals benoemingen, binnengekomen rekesten, financiële kwesties, kortom business as usual. Totdat op 26 januari het bericht binnenkomt dat de stadhouderlijke familie het land verlaten en Utrecht gecapituleerd had.

    Met de kennis van nu lijkt het bizar dat de oorlog in de weken ervoor amper een thema leek. Toch waren er voor de Staten wel redenen om niet al te zeer verontrust te zijn. De verdediging op en langs de Westerschelde was in principe in orde en aan de oostkant kon men zich beschermd wanen zolang de vestingen en inundaties in het westen van Brabant nog in Staatse handen waren. Dus ook van die kant ervoer men wellicht geen directe bedreiging. En misschien verwachtte of hoopte men dat het net zo zou gaan als in 1793 toen de Fransen ook al een groot deel van Brabant veroverd hadden, maar zich later weer hadden moeten terugtrekken.

    Ook eerder al was er iets dergelijks gebeurd: in 1747 waren de Fransen Brabant binnengevallen, maar het jaar daarop werd er vrede gesloten en vertrokken zij weer, en in het rampjaar 1672 hadden ze een nog veel groter deel van de Republiek bezet, een bezetting die bovendien langer duurde. Maar ook toen was er een keer ten goede geweest.

    Het oprichten van de vrijheidsboom op de Markt te Middelburg. Tekening en aquarel, 27 x 21 cm. Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata III-287a

    De zeer alarmerende berichten uit Holland en Utrecht brachten op slag verandering in de agenda van de Statenvergadering en de commandanten van leger en vloot werd gevraagd rapport uit te brengen over de sterkte van de strijdkrachten. Hun reacties lieten aan duidelijkheid niets te wensen over. Dus restte in redelijkheid maar één optie: zo goed mogelijke voorwaarden van overgave zien te bereiken. Daar hebben de onderhandelaars hun best voor gedaan. Zo mocht het oude bestuur blijven, maar een paar dagen later al werd ook in Middelburg een vrijheidsboom opgericht … De Zeeuwse onderhandelaars zullen daarbij wel niet van de partij geweest zijn.

    Transcripties van de twee brieven

    /transcripties/overgave-van-zeeland-aan-frankrijk-in-1795/