Een nieuw portret is gevonden van de hand van de Nederlands/Britse kunstenaar Alma Tadema. Het gaat om een jeugdwerk en betreft een tekening van een leeftijdsgenootje, Eugénie Hoek, waarop hij verliefd was.
Dit is Eugénie Constance Elodie Hoek, geboren en gedoopt te Dordrecht respectievelijk 14 en 22 mei 1836, overleden te Kampen 4 mei 1857 en begraven te IJsselmuiden 7 mei van dat jaar. Zij is een zuster van Philip Jasper Hoek (1815-1838), onderofficier te Sluis tijdens de Belgische Afscheiding, waarover het artikel De desertie van sergeant Hoek tijdens de Belgische Afscheiding is geschreven naar aanleiding van een tevoorschijn gekomen pastelportret uit 1850.
Volgens opschrift op deze in september 2019 aan het Fries Museum geschonken beeltenis van Eugénie Hoek is vervaardiger jongeman gymnasiast Lourens Alma Tadema te Leeuwarden, destijds nog een pupil van tekenmeester ter plaatse Cornelis Wester (1809-1870).
Achterop de originele lijst waarin het portret alle jaren bewaard is gebleven, is een etiket aangebracht met de tekst:
‘Tante Eugénie Hoek (…) geteekend door Alma Tadema op 14j. leeftijd (…). Dit was zijn 1. liefde. Het staat erachterop. Nooit weggooien”
Eugénie Constance Elodie Hoek werd geboren in Dordrecht en woonde een aantal jaren in Sas van Gent voordat zij verhuisde naar Leeuwarden.
Vroeg levenseinde I
Maar liefst een viertal noodlottige gebeurtenissen in het korte leven van het als een opgeruimde jongedame afgebeeld meisje heeft helaas sterk overschaduwd.
Zusje Eugénie Henriette Elodie uit de Belgisch geworden stad Ieper overleed als zuigeling op de vlucht door moeder meegenomen tijdens de korte periode van vestiging te Utrecht, komend van revolutionair veranderd grondgebied.
Oudere broers vermelde Philip Jasper en Karel Christian Balthazar stierven in de jaren toen het ouderlijk huis aan de oostkant van de Zeeuwsch-Vlaamse vestingstad Sas van Gent stond en tragisch in detentie nabij Leiden werd verbleven. Toen het ouderlijk huis te Leeuwarden stond, stierf oudere broer Johan Wilhelm Hoek op tweeëntwintigjarige leeftijd.
Bevriend predikant en literator Cornelis Eliza van Koetsveld (1807-1893) moet hieraan hebben gedacht, toen hij in 1853 sprak over eene achtingswaardige familie, reeds door vele slagen geteisterd. [1]
Bij het overlijden in de Friese hoofdstad van Johan wordt door broer Melchior Auguste Adolphe Hoek ‘namens de vader’, stilgestaan met een ‘Bilderdijkiaans rouwdicht’. Hierin spreken – letterkundig vroeg – ook objecten. Te weten het zakhorloge en de stoel bij leven in gebruik geweest:
(…) Uw uurwerk sprak het luidst en schoon nu afgeloopen
Herhaalt mij juist het uur waarop gij afscheid naamt
Ons kwijnende verliet, – maar nimmer wederkwaamt
Het spreekt mij van zijn Heer die ’t eens een cieraad was
Die in zijn oogen, neen, die in zijn boezem las;
Die ’t kunstvol heeft gediend en hoe zwak ook van kracht,
Getrouw zijn diensten bood in ’t holste van den nacht
Het spreekt mij van zijn Heer, die ’t stervend heeft behoort
Dat nooit een vreemde dienst zijn ijver had bekoord
Het vraagt uw erfgenaam van verdere dienst ontslag
En gaat wijsgerig voort, schoon ik de stem niet zag
Uw stoel van hout gemaakt verwijt mij koel en koud,
Dat gij uw zitplaats thans in hooger kringen houdt (…) [2]
Zelfs ‘het gedolvene – het plantenrijk’ roept broer Johan in herinnering. Zoals lijkt ook te zijn vastgelegd in de penseeltekening van een botaniserende jongeman, vermoedelijk postuum Johan voorstellend, met schepnet en geplukte bloem bij vijverpartij, bestemd voor het album amicorum van jongste zuster Eugénie. [3]
Aankomst Leeuwarden
Als tienjarig meisje kwam Maria E.H.E. Hoek, oudere zuster van Eugénie, in het voorjaar van 1842 met haar ouders zusters en broer Johan W. (die om gezondheidsredenen geen dienst had kunnen nemen) vanuit Nijmegen te Leeuwarden aan. Vader gepensioneerd hoofdofficier Melchior (Melchert) Hoek was benoemd als commandant van het Huis van Opsluiting en Tuchtiging in deze plaats, opvolger van jonkheer Édouard de Charon de Saint Germain evenals Hoek luitenant-kolonel infanterie met leeftijdsontslag.
Het ouderlijk huis werd de commandantswoning, het laatmiddeleeuwse Blokhuis, op het gevangenisterrein. In vele opzichten moet dit oude ‘kasteelrestant’, onderdeel van het complex van de grootste Nederlandse staatsgevangenis, een voor een kind intrigerend woonhuis zijn geweest. Zo zal zij regelmatig, behalve bewakers in uniform, daar tevens werkzame gevangenen op het terrein hebben kunnen zien. Enkele gedetineerden waren zelfs in vertrekken werkzaam die in verbinding stonden met het ouderlijk huis.
Later in haar leven zou Maria E.H.E. haar kinderen over een door gevangenen ondernomen poging tot uitbraak vertellen. Uit de brieven van het gevangenisbestuur blijkt dat van een ontsnappingspoging inderdaad sprake is geweest. Door de commandantsdochter zullen zijn bedoeld de voorbereidingen voor ontsnapping getroffen in maart 1843. Een gevangenenbewaarder had toen haar vader het verontrustende anonieme briefje gegeven dat voor de deur van de ziekenzaal voor jeugdige gevangenen was aangetroffen. Melchior Hoek was daarop met drie bewaarders in de zaal poolshoogte gaan nemen. Bij de inspectie van de ziekenzaal werd achter een met losse planken dichtgetimmerde opening het bewijs aangetroffen: In de ruimte boven het vertrek waren verpleegde jongens bezig geweest de specie tussen de stenen van een dichtgemetseld venster uit te krabben. In het metselwerk hadden zij al een gat weten te maken.
Periode portret Alma Tadema
Zoals het adellijk weesmeisje Élodie in de toen populaire roman van Frans burggraaf d’Arlincourt (1788-1856) – bruid van de in het boek incognito overlevende Karel de Stoute -, waaraan de derde voornaam refereert, lijkt Eugénie een oppassend lief meisje te zijn geweest. Een voorbeeldige dochter die zich op een school voor gevorderd onderwijs door prestaties wist te onderscheiden en in verband daarmee met een pas verschenen Franse roman werd beloond. Wonend op citadelrestant uit de laatste levensjaren van hertog Albrecht van Saksen (1443-1500), heer van Friesland. Toentertijd het Blokhuis in de Friese hoofdstad, dat als vaders ambtswoning diende.
Eugénie Hoek heeft die jaren kunnen kennismaken met genoemde notariszoon, de op vierjarige leeftijd halfwees geworden Lourens Alma Tadema, liefhebber van kastelen en archeologische antiquiteiten. Sinds 1837 wonend in de Friese hoofdstad waar vader Pieter (Jeltes) Tadema aan de Uniabuurt diens Dronryps kantoor annex woonhuis Dûbelestreek 2 (Lourens’ geboortehuis) had voortgezet. Het te Leeuwarden bewoond notariskantoor was gevestigd in de vroegere herberg ‘De Ossekop’, thans huisnummer 8, nabij het Blokhuis.
De geboren Rypster met artistieke aspiraties die in de veertienjarige Eugénie in de ambtswoning op het gevangeniscomplex diens eerste vriendinnetje vond. En haar beeltenis met pastelkrijt wilde vastleggen. [4]
Alma Tadema kreeg op jonge leeftijd les van Cornelis Wester (1809-1870), tekenmeester te Leeuwarden. Hij maakte kennis met technieken, ontwikkelde vaardigheden en leerde de juiste keuzes te maken. Met diens zelfportret in olieverf heeft deze – zestien jaar oud – kans gezien in aangrenzend buitenland België tot de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen te geraken.
Lourens’ jeugd
“Alma-Tadema’s verhaal wordt gekenmerkt door veel dramatische gebeurtenissen en een paar tragedies. Pieter Tadema, de vader van de jeugdige artistiekeling die notaris was in Dronryp en later in Leeuwarden, aan de respectieve Dûbelestreek en Uniabuurt, stierf toen zijn zoon (Lourens Alma genoemd naar zijn peetoom) pas vier jaar oud was. Hierna brak een financieel zware tijd aan voor het gezin.
Het zou logisch zijn geweest als Lourens had toegegeven aan de wens van de familie om advocaat te worden, zoals zijn vader had gewild, maar al in zijn tienerjaren werd zijn onafhankelijkheid van geest duidelijk en hij liet zich hier later op voorstaan. Als ik enige mate van succes heb verworven, is dat omdat ik altijd trouw ben geweest aan mijn eigen ideeën. Hij ontliep zijn verantwoordelijkheid om voor zijn moeder, Hinke Dirks Brouwer, en zijn zus Artje te zorgen niet, maar hij deed dat op zijn eigen manier: door tegen de verwachtingen in te slagen als kunstenaar. Aan het begin van zijn tienerjaren deed hij zo hard zijn best om én goed te leren tekenen én zijn huiswerk voor school te maken, dat hij ernstig ziek werd. Artsen vreesden dat hij niet lang meer te leven had en hij kreeg toestemming om zich geheel aan de kunst te wijden. Hij herstelde snel – de eerste van de dramatische wendingen die zijn loopbaan zou kenmerken.” uit: ‘Het begin van een reis van Dronryp naar Brussel 1837-1870’ in: Elizabeth Prettejohn en Peter Trippi (red.), Alma-Tadema. Klassieke verleiding (Zwolle 2017) pag. 18-25.
Vaderlijk voorbeeld
In 1849 was de vader van Eugénie vijftig jaar in militaire en burgerlijke dienst. Een feit dat door Commissie van Administratie werd benut om deze bij de minister van Justitie voor te dragen voor een gratificatie of een ander blijk van waardering. Zij wilde op deze wijze de regering erop attent maken hoe belangrijk het is oude en getrouwe ambtenaren te belonen, ‘tot verdere aanmoediging om ook hunne laatste krachten nog aan hunne pligt en roeping toe te wijden, en ter aansporing tevens van anderen om zoodanige voorbeelden te volgen’. De Friese gevangenisbestuurders hadden van vele van diens oude kameraden vernomen over ‘vijftig eervolle jaren doorgebracht in ijverige pligtsbetrachting, naauwgezette dienstijver en onwankelbaren trouw jegens koning en vaderland’.
Bij het afscheid vier jaar later, kreeg de vader het ‘Afschrift jaarlijksche verslagen van de Commissie van Administratie der strafgevangenis te Leeuwarden’ cadeau, een overzicht dat (incompleet) in het familiearchief berust: uittreksels uit de jaarverslagen van het hoofdbestuur die in het archief van de Commissie pas vanaf 1858 berusten.
In het eerste dienstjaar betuigt de Commissie haar tevredenheid over de keuze van de landsregering van Hoek als commandant van het Huis van Opsluiting en Tuchtiging. Deze wordt in het ‘Afschrift’ in het eerste dienstjaar oplettend, ijverig en accuraat met de uitvoering van orders gevonden. De verwachting is dat deze gepensioneerd militair ‘eenen zeer voldoenden kommandant’ zal zijn.
Die tevredenheid lijkt aan het eind van het tweede jaar al een piek te hebben bereikt. In het volgende jaarverslag van de Commissie van Administratie wordt gezegd dat van al de lof de bescheiden commandant het vorige jaar toegezwaaid, niets hoeft te worden teruggenomen. Aan het jaar van de verbouwing van het gevangeniscomplex, met alle overlast voor personeel en gevangenen van dien (1847), wordt gezegd dat nooit tevoren een ‘zo goeden kommandant’ het dagelijks bewind over de Leeuwarder gevangenis had gevoerd.
Friese finishing school
Van de tijd op de ‘Franse Dag- en Kostschool voor Jonge Juffrouwen’ als vervolg op de basisschooljaren, in een nieuw gebouw aan de Grote Kerkstraat te Leeuwarden, getuigen prijsband en aanbiedingsbrief uit 1850 van bijgaande illustraties.
Naast het door het Historisch Centrum Leeuwarden bewaard ‘stamboek’ medio jaren vijftig beginnend, vormen deze documenten voorbeelden van de neerslag van taakuitvoering binnen de muren van het toen gebruikt gebouw. Ruim twintig jaar later is de ‘Franse dag- en kostschool voor meisjes’ als openbare school onder de aanduiding ‘Gemeenteschool 1’ tot in de jaren zeventig van de negentiende eeuw voortgezet.
Tijdens de schooljaren in de Friese hoofdstad zal leerlinge Eugénie haar album amicorum hebben aangelegd, waarvan, zover bekend, een penseeltekening en Frans gedichtje van broer Willem uit december 1851 zijn bewaard gebleven.
Les Fleurs qui sement le printemps
Ne durent que fort peu de temps
Mais celle qui offrent l’Amitié
Ne perdront jamais leur beauté
Twee gedichten voor alba amicorum van broer en zusters van de hand van Eugénie, uit 1850, zijn bewaard, een voor haar broer Willem, en een voor Maria E.H.E. Deze toen achttienjarige zuster wenst zij in de zomer van laatstgenoemd jaar – zelf nog maar veertien – een onwankelbaar godsvertrouwen toe. Zij doet dit denkelijk onder invloed van de pijnlijke ‘verlenging’ van de bijna twintigjarige rouwperiode in het gezin, in verband met het verlies van broer Johan Wilhelm. Het blad is bedoeld voor Willems album amicorum en bevat een afschrift van Eugénies voor Johans album geschreven gedicht, ongetwijfeld om zo de heilwens een emotionele meerwaarde te geven. Voor het tweede gedicht put zij uit de bundel verzen en termen uit de bloemsymboliek Verzameling van albumversjes en bloemenspraak (Groningen 1846) over hechte vriendschap die in het hemelrijk voort bloeit. [5]
Verandering van woonplaats
December 1853 zal de commandant met zijn gezin druk bezig zijn geweest met het treffen van voorbereidingen voor het verlaten van de Leeuwardense ambtswoning. Maar met extreem winterweer moest serieus rekening worden gehouden. Beoogde nieuwe woonomgeving de Overijsselse stad voor militaire scholing: IJsselstad Kampen.
Op 1 januari van het volgende jaar zou de zevenenzestigjarige Melchert Hoek zijn taken officieel kunnen neerleggen. De Commissie van Administratie gaf op 19 december toestemming om de verhuizing vanuit het Blokhuis uit te stellen tot de al weken durende strenge vorst voorbij was. Hoeks opvolger, majoor Adolph Schellinga van Geldrop, kon zolang zijn intrek nemen in de woning van de adjunct-commandant, die door het overlijden van adjunct Pascal van Alphen niet in gebruik was.
Echter, volgens de Leeuwarder Courant van 6 januari 1854 was twee dagen eerder ‘in buitengewoon groote hoeveelheid’ sneeuw gevallen, waardoor de communicatie bijna geheel was gestremd. De diligence met de Hollandse post, die op 3 januari had moeten aankomen, was op 5 januari nog steeds niet op de plaats van bestemming en het vervoer van boter voor de markt van 4 januari was onmogelijk geweest. Die dag waaide een harde wind die de sneeuw tot duinen opjoeg. De hoogbejaarde Fries Doeke Wygers Hellema merkt in zijn dagboek op dat hij zich niet kan herinneren dat het ooit zo een vorst was geweest. De thermometer gaf te Leeuwarden volgens de krant op de ochtend van 3 januari 1854 acht tot tien graden onder nul aan.
Hoewel de weersomstandigheden duidelijk bar en boos waren zal Eugénies vader, militair doordrongen van verplichtingen, vertrek met vrouw en dochters niet langer hebben willen uitstellen. Op 6 januari, de tweede dag van de dooi, toen de enorme sneeuwmassa nog volop aan het smelten was, vertrok het gezin richting Kampen. Afgaande op de data van uitschrijving en inschrijving in de bevolkingsregisters van Leeuwarden en Kampen moet het gezelschap dezelfde dag nog in zijn nieuwe woonplaats zijn aangekomen.
Er was sprake geweest van een koudegolf die zelfs in de grote rivieren ijsvorming had veroorzaakt, voelbaar tot in het zuiden van Europa.
Vroeg levenseinde II
Militair auteur Abraham Pompe (1831-1909), die haar zoals hij suggereert in 1855 moet hebben ontmoet, wellicht als de jongste gastvrouw in het ouderlijk huis ‘Sint Joris’ aan de Boven Nieuwstraat, die thee schenkt en met zusters gedichten declameert en beluistert (nadagen hoogromantiek). [6] Deze herinnert zich het meisje in diens novelle ‘Een oudgediende’ in militair tijdschrift Het Vaandel (1861/1862) als ‘de twintigjarige lieveling’.
Pompe schrijft over Eugénies ziekbed dat haar moeder ook ’s nachts niet verliet. Een beproefde ouder zorgende en biddende voor haar dochter die volgens de auteur met tyfus was besmet geraakt. Kennelijk is zij vroeg slachtoffer geworden van de te Kampen zich manifesterende bacteriën.
In Pompes verhaal houdt vanaf diens provisorisch veldbed de slapeloze vader de ziekekamer in het volgend Kampens huis aan de Cellebroedersweg nauwlettend in het oog. Echter, de ouderlijke zorgen hebben niet mogen baten.
Eugénie stierf op 4 mei 1857, om vier uur in de morgen, tien dagen voor haar eenentwintigste verjaardag in genoemd huis wijk I nummer 317. De begrafenis vond plaats op 7 mei van dat jaar, in grafstee nummer 276 in het tweede perk van de tweede klas-afdeling van de Algemene Begraafplaats ‘De Zandberg’ van de gemeente Kampen in het nabijgelegen dorp IJsselmuiden. In het graf werd honderd jaar later de overleden grossier Jacob Johannes Kroeze begraven, na wiens overlijden het graf door de erven was aangekocht en van een rustiek monument voorzien.
Stilstaande bij Eugénies heengaan constateert Pompe bespiegelend: (…) Gij weet dat de dood zich niet laat verbidden en de liefelijkste bloemen vaak het eerst worden geplukt (…) ten aanzien van de kwetsbaarheid van het schone geslacht, in diens novelle.
Begin oktober dat jaar laat de auteur Pompe opnieuw een bezoek aan het gezin Hoek plaatsvinden. De aanleiding tot het bezoek was, treurig genoeg, de uitnodiging voor een andere begrafenis. In de binnenkamer, een vertrek tussen voorhuis en achterkamer, van het middeleeuwse huis aan de Cellebroedersweg ziet hij de kist: bijna vijf maanden na het overlijden van de door haar verpleegde jongste dochter Eugénie C.E. is moeder Wilhelmina ziek geworden.
‘De giftige ziektestof, ingeademd aan de stervenssponde, door haar zoo trouw bewaakt, veroorzaakte haar een kort lijden en verhaasten dood.’ Hier lijkt de auteur zich te laten meevoeren door de behoefte aan vloeiende verhaallijn, want het tijdsbestek tussen het overlijden van moeder en dochter besloeg nagenoeg vijf maanden.
Dat de doodsoorzaak door de schrijver onder de noemer van tyfus is geplaatst, lijkt verklaarbaar. Het jaarlijks verslag van de Gemeente Kampen van 1857 laat misschien de onduidelijkheid doorschemeren waarvan toentertijd ter plaatse sprake was. Het spreekt namelijk van vele typhoïde koortsen en typhus die vanaf het najaar hadden gewoed. [7] De daadwerkelijke teraardebestelling van 2 oktober 1857 schuift de auteur van het begin naar het eind van het najaar, naar een mooie dag waarop hij waarschijnlijk uit achting voor overleden moeder Wilhelmina, een helder witte sluyer van sneeuw het veld laat bedekken welke onderweg aan het gezichtsveld voorbijglijdt. [8]
Epiloog
Het olijk ogend meisje zoals waargenomen door de verliefde Lourens Alma Tadema, kunstenaar in wording, zal voor altijd jong blijven. Dankzij de kunstzinnige jongeman en dankzij de verwanten van de jeugdig geportretteerde met hart voor het erfgoed van hun familie.
Erfgoedbescherming – Beeltenis
Op het etiket aan de achterzijde van de kennelijk vervangen lijst van Eugénies portret is vermeld door nichtje geportretteerde, Gerardina C. van den Steen (ex Van den Steen-Dikkers):
‘Tante Eugénie Hoek, zuster v. oma Dikkers, geteekend door Alma Tadema op 14j. leeftijd (…). Dit was zijn 1. liefde. Het staat erachterop. Nooit weggooien’
Vervaardiger
Het is onbekend of jongeman Lourens Alma Tadema en diens ‘eerste geliefde’ vóór vertrek naar België elkaar de trouwbelofte hebben gedaan. Lourens heeft het jaar na Eugénies overlijden (vanuit Antwerpen) Leeuwarden bezocht om daar, als doopsgezinde, met de volwassenendoop te worden gezegend.
Hij trad te Antwerpen 14 september 1863 in het huwelijk met Brusselse Marie Pauline Gressin Dumoulin de Boisgirard bij wie hij een zoon en twee dochters kreeg. De jonggestorven zoon Eugenius (die niet naar grootvader van vaderskant notaris Pieter Jeltes was vernoemd) heette wellicht, behalve naar schoonvader Eugène, tevens naar de eerste jonggestorven liefde Eugénie Hoek uit de Leeuwardense jaren.
Na het overlijden van Marie Pauline in 1869 huwde hij te Londen 29 juli 1871 schilderes Laura Theresa Epps. Sir Lawrence Alma-Tadema (in 1899 door koningin Victoria geridderd) is in Duits kuuroord Wiesbaden overleden 25 juni 1912 en eervol begraven in St. Paul’s Cathedral te Londen 5 juli daaraanvolgend onder gezang van talrijk aanwezige genodigden van de hymne ‘Thy will be done’ en onder het spel op het grote orgel van de treurmars uit Händels oratorium ‘Saul’. [10]
De publicatie in digitale vorm als webartikel op de website van werkkring Zeeuws Archief en als publicatie op papier werd door meerdere personen mogelijk gemaakt.
Erkentelijkheid is hier op zijn plaats voor verwanten van de geportretteerde jongedame, mevrouw Miki Dikkers te Amsterdam en Parijzenaar Melchior Dikkers, die plezierig culinair op het bestaan van het portret attent hebben gemaakt en de beeltenis hebben willen veiligstellen.
Van de ondersteuners wil ik hierbij vervolgens graag conservator Fries Museum Marlies Stoter en hoofd collecties Jos Taekema noemen, via wie het hier afgebeelde pastelportret als aanwinst op de historische ‘Alma-Tademalocatie’ Leeuwarden kon worden opgenomen, gerestaureerd en geconserveerd.
De Friese hoofdstad die midden negentiende eeuw de woonplaats was van de geportretteerde jongedame Eugénie en de even oude artistiekeling Lourens (door de familie als verliefd bewonderaar aangemerkt).
Verder is een woord van dank hier op zijn plaats aan archiefinstellingen Zeeuws Archief, Gelders Archief, Regionaal Archief Dordrecht en de musea Fries Museum en Stedelijk Museum Kampen en tevens aan de Heemkundige Kring Sas van Gent, in verband met gebruik van beeldmateriaal uit hun archieven en collecties c.q. speciaal vervaardigde reproducties.
Tenslotte in verband met Engelse tekstblokken in paperback aan (vrijwillig) medewerkers Zeeuws Archief collega’s Anniek de Bakker en Anna Naerebout, in verband met stellen en nalopen van Engelstalige teksten alsook aan Jan-Willem Besuijen, Eric de Roo en Ernst Heijn voor taalkundige en illustratieve inbreng.
Zierikzee/Middelburg, januari 2020. Sander den Haan
Archieven
Gelders Archief
Familiearchief Hoek (1769) 1813-1996 (2017) (bloknummer 3161), gebruikte inventarisnummers vermeld bij betreffende illustraties verder inv.nr. 17 (onder welk nummer publicatie ‘Prenez courage. Autobiografie van Melchior Hoek, luitenant in de Grande Armée tijdens de Russische veldtocht (1799) 1812 (1852)’, in: L.A.F. Barjesteh van Waalwijk van Doorn en F.J. van Rooyen (red.), Tussen vrijheidsboom en oranjewimpel. Bijdragen tot de geschiedenis van de periode 1795-1813 (Rotterdam 1995) pag. 563-637) en inv.nr. 18 (staat van jaarlijkse beoordelingen door de Commissie van Administratie van de gevangenissen in Friesland).
Tresoar
Archief gevangeniswezen 1812-1953 (toegang 50.1) inv.nrs. 14 en 16 resolutieboeken Commissie van Administratie (1847-1849 en 1853-1855) en inv.nrs. 145-148 (ingekomen stukken 1846-1847) en inv.nr. 526 (minuten uitgaande stukken).
Zeeuws Archief
Ontvangers der Successierechten (1795) 1806-1927 (toegang 398), inv.nr. successiememorie deel 12 nr. 477 (1837) en akten burgerlijke stand Gemeente Sas van Gent / webartikel ‘De desertie van sergeant Hoek tijdens de Belgische Afscheiding (1830-1839)’.
– Regionaal Archief Dordrecht, Hervormde gemeente Dordrecht 1572-1969 (archiefblok 27), inv.nrs. 166, 170 en 212 (met dank aan oud-collega P.J. Bos te Dordrecht (overl. oktober 2019)).
Stadsarchief Kampen
Gemeentebestuur Kampen 1813-1933 (toegang 00002), inv.nr. 851-905 (verslagen omtrent de toestand der gemeente 1856-1860), Bevolkingsregister Kampen 1870-1926.
Historisch Centrum Leeuwarden
Directeur van de Algemene Begraafplaats, sedert 1919 directeur van de beide Algemene Begraafplaatsen te Leeuwarden 1833-1969 (toegang 1073), inv.nr. 16 (‘Algemeen grafboek II afd.’) regel 1 Stad Leeuwarden en inv.nr. 189 (‘journaal van uitgaven aan opzieners, lijkbezorgers en koetsiers 1842-1851’), Bevolkingsregister Leeuwarden 1848-1859.
J. Buisman, Bar en boos. Zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen (Baarn 1984).
W. Eekhoff, Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden, de hoofdstad van Friesland (…). Van de vroegste tijd tot den jare 1846 (Leeuwarden 1846).
Sander den Haan, ‘De desertie van sergeant Hoek tijdens de Belgische Afscheiding (1830-1839)’, artikel (long-read) op website zeeuwsarchief.nl (geplaatst november 2018), in papieren vorm verschenen als Desertie tijdens de Belgische Afscheiding (1830-1838). ‘Sergeant Philip Jasper Hoek voor de Krijgsraad in Zeeland’ (Zierikzee 2018).
Inventaris Openbaar Onderwijs te Leeuwarden 18de– 20ste eeuw (toegang 1312) (Inleiding).
De Hertog van Marlborough in ere hersteld (brochure over herenhuis Oostkade 31 te Sas van Gent samengesteld door V+G architekten en de Heemkundige Kring Sas van Gent 2017).
NOOT 1 Doctor Cornelis Eliza van Koetsveld (1807-1893), predikant (onder meer te Schoonhoven) en aan het hof (sedert 1878), auteur van stichtelijke werken voor volwassenen en kinderen alsook schrijver van Schetsen uit de pastorij te Mastland (1843). Voor de jeugd heeft hij ook verhalen en sprookjes in de trant van Deens sprookjesschrijver Hans Christian Andersen (1805-1875) geschreven. Nationaal Archief, Archief van de strafinstellingen te ‘s-Gravenhage 1814-1985 (toegang 3.05.04), inv.nr. 37 (brieven in verband met de voorbereidingen voor het huwelijk van zuster Louisa Maria Hillegonda Elisabeth Hoek met Leeuwarder gevangenenbewaarder oud-militair Maarten Buis Den Haag 12 maart 1853).
Ook in het album van Willem wordt door bevriend opperwachtmeester Franciscus Siemerink op 18 november 1852 in verband met vertrek naar Oost-Indië toegewenst (…) opdat uwe verdere levensjaren door geene meerdere onheilen mogen worden overschaduwd, (…) (Gelders Archief (GldA), Familiearchief Hoek (FAH) (bloknr. 3161), inv.nr. 32b (heilwens met aanhef ‘Hoek!’).
NOOT 2 GldA, FAH, inv.nr. 28 (gedicht getiteld ‘Toespraak aan mijnen afgestorven’ Zoon Johan Wilhelm, overleden, den 25 Junij 1848’, geschreven door broer overledene Melchior Auguste Adolphe Hoek (1820-1876) bij monde van de vader omstreeks 1850, mogelijk op de Zoutsloot in havenstad Harlingen waar deze toen als commies rijksbelastingen woonachtig was.
Op een wagen getrokken door twee paarden, met een koetsier, vijf lijkbezorgers en een opzichter, alle in het zwart gekleed, werd de kist vervoerd. De stoet ging richting de Hoeksterpoort, waarachter was gelegen de vijftien jaar eerder op Fiswerd (de locatie van een terp met Franciscaans verleden), in gebruik genomen de door tuinarchitect Roodbaard ontworpen begraaf- en wandelplaats in Engelse landschapsstijl. Daar, op de Tweede Afdeeling werd het stoffelijk overschot van Johan op regel één ter aarde besteld in het door de Gemeente in gebruik uitgegeven graf nummer twee. Bijna een jaar later werd dit graf geopend om hier ook het stoffelijk overschot van Oskar, het overleden tweejarig zoontje van de in Pruisisch Berlijn wonende Ernst Jacob Renz, ‘directeur van een paardenspel’ (het latere Circus Renz), te ruste te leggen. Aan de begraafplaats als geheel is de status van rijksmonument gegeven.
NOOT 3 In opgave van uit te voeren werkzaamheden van 1846 wordt de hof van de commandant genoemd. Ook de adjunct-commandant beschikte over een dergelijk tuinperceel, hetgeen duidelijk wordt bij het lezen van een brief waaruit blijkt dat deze zelf heesters had bekostigd. Het lijkt voor de hand te liggen dat in de documenten genoemde bleekvelden en geschilderd hekwerk van genoemde functionarissen deel van hun tuinen hebben uitgemaakt. De missive van 26 januari 1846 vermeldt de wens ‘het pad loopende van de brug langs den tuin van den kommandant’ van een nieuwe deklaag te voorzien. Vanaf het gevangenisterrein was uitzicht op het groene Blokhuisplein ofwel Onder De Boompjes en tegenover het Blokhuis door de ramen van de salon op het als ‘herenhuis’ opgetrokken Stadsburgerziekenhuis (Tresoar, Archief gevangeniswezen (toegang 50.1) inv.nr. 145).
NOOT 4 Pieter Jeltes Tadema (1797-1840), notaris respectievelijk te Akkrum, Makkum, Dronryp (Lourens geboortehuis en Leeuwarden (Register der protocollen van notarissen in Nederland (Rotterdam 1916)). Hij was achtereenvolgens gehuwd met de Bolswardse zusters Attje en Hinke Dirks Brouwer (nichten van kunstschilder Hendrik Willem Mesdag (1831-1915)), vooral bekend van museum Panorama Mesdag aan de Haagse Zeestraat). Het geeft te denken, dat archeologische objecten uit Lourens’ interessesfeer, als een eenmaster en een merovingische helm, door Eugénies oudere zuster Louisa M.H.E. in borduurwerk zijn opgenomen (GldA, FAH (bloknr. 3161), inv.nr. 32b) (illustratie 8 van dit artikel).
NOOT 5 [vertaling bovenstaande tekst van de aanbiedingsbrief: ‘Beloning nummero 1, 3de klasse, 1ste divisie. Dankzij de edelachtbare leden van de magistraat van de stad Leeuwarden, als beloning voor goed gedrag en gemaakte vorderingen van Eugénie Hoek, leerlinge van de Franse Dag- en Kostschool voor Jonge Juffrouwen te Leeuwarden. Den 26sten juni 1850. Uit naam van de Commission d’instruction publique J.C.G. Boot / De directrice van het Établissement d’éducation J.C. Kapteyn]
Guillaume Dominique Hoek (Willem) trad in 1838 op zestienjarige leeftijd in dienst bij de 2de Afdeling Infanterie (solliciterende naar de officiersrang), ging in 1842 over tot de 1ste divisie van het Algemeen Depot der Landmacht nummer 33 en vertrok dat jaar naar Batavi¬a in Oost-Indië, keerde in 1849 terug, diende vanaf dat jaar bij de Dienstdoende Schutterij te Leeuwarden waarbij hij opklom tot de rang van 2de luitenant. Hij vertrok in 1853 als korporaal opnieuw naar de Indische Archipel en zou in het Oost-Indisch Leger in 1865 de rang van kapi-tein infante¬rie bereiken en als zodanig gepensioneerd in 1870, ridder Militaire Willem¬sorde, trouwde Amsterdam 3 december 1874 Berbara Adriana Gerhar¬da Droz (Kampen 1841 – Amsterdam 1922). Diens portret als officier, dat in het huis van zijn vader door auteur Abraham Pompe werd gesignaleerd, zou uit de Leeuwardense jaren kunnen stammen en ook een product van jongeman Alma Tadema kunnen zijn geweest (zie tekeningen Melchert Jasper Johannes Jacobus Hoek (afb. 12) als kind in het dorp Ureterp in het familiearchief, waarvan één met afscheidsgroet van schoonzuster Marie Hoek-Jobst (GldA, FAH (bloknr. 3161), inv.nrs. 32b, 33-0001 en 33-0002)).
[vrije vertaling weergegeven Frans vers in album Eugénie:]
De in het lenteseizoen gezaaide bloem
Is maar een kort leven beschoren
Maar bij de bloem van gesloten vriendschap
Gaat de schoonheid nooit verloren
NOOT 6 Abraham Pompe (1831-1909), respectievelijk echtgenoot van Vlissingse Maria Quirina Alida ’s-Graeuwen en Bredase Elisabeth Huberta van Gogh.
Waarschijnlijk was Pompe schrijver van het separaat gedrukt ‘Gedenkschrift aan den heer M. Hoek (…)’, dat op de dag van de begrafenisplechtigheid 3 juli 1869 verkrijgbaar was. De verwijzing in de slotzin naar de geruime tijd voor het overlijden door Pompe geschreven novelle in Het Vaandel, waarin de gestorvene geanonimiseerd de hoofdrol speelt, pleit het meest voor Pompes auteurschap van de necrologie.
Hoewel het meer dan vijftien jaar geleden was dat Melchior Hoek als gevangeniscommandant in Leeuwarden had gewoond en gewerkt, werd het reeds in de Kamper Courant gepubliceerd gedenkschrift over de met militaire eer (inclusief treurmuziek verzorgd door het muziekkorps van het Instructie-Bataljon) te IJsselmuiden begraven overledene hoofdofficier Hoek in extenso op de voorpagina van Leeuwarder Courant van 6 juli 1869 afgedrukt (en door stadsarchivaris en uitgever Wopke Eekhoff (1809-1880) bij de doopinschrijving aangetekend). Het graf nummer 21 op de eerste klas-afdeling van de Algemene Begraafplaats ‘De Zandberg’ wordt thans alleen door het nummer gemarkeerd.
NOOT 7 ‘La fièvre typhoïde’ is een infectieziekte die in het jaar 1818 door de Franse arts en ziekenhuisdirecteur Pierre-Fidèle Bretonneau (1778-1862) werd waargenomen (lemma Wikipedia dr. P.F. Bretonneau juli 2019).
NOOT 8 Napoleontische onderscheiding Sint-Helenamedaille uit Frankrijk uit 1857 volgens Russisch onderzoeksresultaat. De Médaille de Sainte-Hélène was bij decreet van 12 augustus 1857 (in sterfjaar van respectievelijk Eugénie en haar moeder) en de door Napoleons neef ingestelde onderscheiding, te verlenen aan alle nog levende veteranen die aan de Franse revolutionaire en Napoleontische veldtochten tussen 1792 en 1815 in Franse dienst hadden deelgenomen. Deze neef, Frans keizer Napoleon III (1808-1873), zoon van Napoleons broer Lodewijk Napoleon, koning van Holland, en Napoleons stiefdochter Hortense de Beauharnais, gaf daarmee uitvoering aan ’s keizers erflating vastgelegd in het 15 april 1821 op Brits eiland St Helena opgesteld testament. Op de carte-de-visitefoto omstreeks 1863 gemaakt van Eugénies vader met diens persoonlijke Franse adellijke riddertitel Melchior Hoek in familiebezit (Gelders Archief FAH inv.nr. 25-0021), wordt de Franse medaille uit 1857 niet gedragen. Op de foto door de Haagse fotograaf Henri Pronk omstreeks 1860, zijn naast de Nederlandse en Franse riddertekens alleen de op de burgerkleding gespelde medaille ‘Metalen Kruis 1830-1831’ te zien. Het is niet onwaarschijnlijk dat de bronzen herinneringsmedaille tussen de buiten de familie geraakte onderscheidingstekens heeft gezeten (vermelde objecten laatst eigendom van wijlen huisvriend jongste kleindochter H.W.P.C. Louise H. Hoek (ex Hoek-Droz), Amsterdammer Jacob Charles Anderson). Aan de medaille was door de kanselier van het Légion d’honneur een levenslang pensioen van vierhonderd franc per jaar verbonden.
Tussen de biografische, Russischtalige gegevens op de Google blogspot over Franse en Russische strijders in de Napoleontische periode wordt Melchior Hoek als drager van de medaille vermeld. Blog impereur.blogspot.com/2019/04/melchior-hoek-1786-1869 (lemma Melchior Hoek c.s. (Мельхиор Хоек (Xyk) и его семья)
NOOT 9 Johan Wilhelm Hoek (1826-1848) is door zusters en broers in de ruime periode 1849-1877 door vernoeming herinnerd, van wie broer Melchior A.A. Hoek en zuster Wilhelmina S. van Riel-Hoek zelfs tweemaal, door vernoeming van een zoon en een dochter. Bedoelde zoon van eerstgenoemde naamgever, Johan Christiaan August Wilhelm Hoek, is te Bruinisse april 1948 (honderd jaar later) op zevenentachtigjarige leeftijd overleden. Johan Wilhelm Buis (ex Buis-Hoek) is oktober 1866 te Kampen ten huize van grootvader Melchior Hoek aan de Cellebroedersweg op zeventienjarige leeftijd gestorven.
NOOT 10 Necrologie Sir Lawrence Alma-Tadema te Londen Algemeen Handelsblad 6 juli 1912 / Obituary Sir Lawrence Alma-Tadema in London in newspaper Algemeen Handelsblad 6 juli 1912.
De publicatie is gelijktijdig verschenen in januari 2020, als webartikel, en in geprinte vorm en als tweetalige paperback bij:
Uitgeverij Scoude
(KvK-nummer 76303233)
Lange Nobelstraat 40
4301 HG Zierikzee
print/bindwerk: Repro Walcheren, Middelburg
ISBN 9789082101560
De paperback is verkrijgbaar via de uitgeverij (swma@xs4all.nl) of de Archiefwinkel van het Zeeuws Archief, prijs 10,00 euro (exclusief verzendkosten).
Het nummer achter de namen verwijst naar het paginanummer van de gedrukte uitgave.
Persoonsnamen
Alphen, Adriaan Pascal van 23
Alma-Tadema, Sir Lawrence kaft etc.
Andersen, Hans Christian 37
Anderson, Jacob Charles 40
d’Arlincourt, burggraaf 12
Beauharnais, Hortense de 39
Boisgirard, Marie Pauline Gressin Dumoulin de 30-31
Boot, J.C.G. 38
Bretonneau, dr. Pierre Fidèle 39
Brouwer, Attje 14, 38
Brouwer, Hinke Dirks 14, 38
Buis, Johan Wilhelm 29, 40
Buis, Maarten 37
Caland, Frederik 9
Chits & Fils, fotografen Den Haag 33
Delgardin, L. 22
Dikkers, Melchior Floris 32
Dikkers, Willem 32
Droz, Berbara Adriana Gerharda 38
Eekhoff, Wopke 39
Élodie (romanfiguur)
Epps, Laura Theresa 30-31
Geldrop, Adolph Schellinga van 23
Gogh, Elisabeth Huberta van 39
’s-Graeuwen, Maria Quirina Alida 39
Hellema, Doeke Wygers 23
Helmond, Pieter van 8-9
Hoek, Eugénie Constance Elodie kaft etc.
Hoek, Guillaume Dominique 19-23
Hoek, H.W.P.C. Louise H. 40
Hoek, Jeanne Gertrude Wilhelmine 25, 29
Hoek, Johan Wilhelm kaft, 9, 19-20, 37, 40
Hoek, Johan Christiaan August Wilhelm 40
Hoek, Karel Christian Balthazar 8-9
Hoek, Louisa Maria Hillegonda Elisabeth
Hoek, Maria Eugénie Henriette Elodie kaft, 30, 32, 34
Hoek, Melchert/Melchior 8-9, 11-12, 15, 39-40
Hoek, Melchert Jasper Johannes Jacobus 22-23, 38
Hoek, Melchior Auguste Adolphe 9
Hoek, Philip Jasper 5, 9
Hoek, Wilhelmina Sophia 40
Hoolaart, Jacob 7
Jobst, Anna Maria Hoek- 22-23, 38
Kannemans & Zoon, fotografen te Breda 24
Kapteyn, J.C. 38
Koetsveld, dr. Cornelis Eliza van 9, 37
Kroeze, Jacob Johannes 27
Lodewijk Napoleon, Hollands koning 39
Mesdag, Hendrik Willem 38
Napoleon I, Frans keizer 39
Napoleon III, Frans keizer 39
Nieritz, Gustave 18
Pompe, Abraham 24-27, 38-39
Pronk, Henri 40
Renz, Ernst Jacob 37
Renz, Oskar 37
Romswinckel, ds. Adam Cornelis 7
Roodbaard, tuinarchitect 27
Saint Germain, jhr. Édouard de Charon de 11
Siemerink, Franciscus 37
Sollman, Wilhelmina (Sophia) 11, 25
Springer, Cornelis 29
Steen, Gerardina Catharina van den 30, 32-34
Tadema, Eugenius 30-31
Tadema, Lourens Alma kaft etc.
Tadema, Pieter Jeltes 30-31, 38
Wester, Cornelis 5, 7
Willem I, Nederlands koning 8
Saksen, Albrecht van 12
Stoute, Karel de (romanfiguur) 12
Tadema, Lourens Alma kaft etc.
Tadema, Artje 14
Veur, ds Johannes Catharinus 11
Victoria, Brits koningin 30-31
Xoek (Xyk) (Russischtalig blog M. Hoek c.s.) 40
Geografische namen
Akkrum 38
Alkmaar 8
Antwerpen 30
– Koninklijke Academie voor Schone Kunsten 5
Batavia 38
België 5, 8, 30
Berlijn 37
Birmingham 33
Boxmeer, kasteel
Breda 24, 39
– Militaire Academie 44
Bruinisse 40
Den Haag 24, 37
– Gedempte Burgwal 33
– Panorama Mesdag, museum 38
– Zeestraat 38
Dordrecht
– Augustijnenkerk 7
– Voorstraat 7
Dronryp, Dûbelestreek 12-14, 38
Harlingen, Zoutsloot 37
Hilversum
– Soestdijkerstraatweg 32
– Villa Paradisa 32
Ieper 9, 20-21
Kampen 23
– Algemene Begraafplaats ‘De Zandberg’ 27, 39
– Boven Nieuwstraat 25-27
– Cellebroederspoort 29
– Cellebroedersweg 29, 40
– Sint Joris, woonhuis 25, 27
Leeuwarden
– begraaf- en wandelplaats 37
– Blokhuis 12, 15, 20, 23, 38
– Blokhuisplein 15, 38
– De Ossekop, vroegere herberg 12
– Fiswerd, locatie verdwenen terp en klooster 37
– Franse Dag- en Kostschool voor Jonge Juffrouwen 18-19, 38
– Gemeenteschool 1 19
– Hoven (adjunct)commandant 20, 37-38
– Hoeksterpoort 37
– Huis van Opsluiting en Tuchtiging 11, 15
– Militaire Wacht annex woonhuis 15
– Onder De Boompjes 38
– Stadsburgerziekenhuis 38
– Uniabuurt 12
Londen 30, 40
– St. Paul’s Cathedral 30-31
Makkum 38
Nieuwer-Amstel 21
Nijmegen 11
Oost-Indië 21, 23, 37-38
Parijs 18, 21-22
– Boulevard de Courcelles 22
Sas van Gent 8-9
– De Hertog van Marlborough, herenhuis Oostkade 36
– Gentsche Vaart 8
– Kruiskerk 8-9
– Oostkade 8-9, 36
Sluis 5
St Helena 39
Ureterp 22-23, 38
Weert 29
Wiesbaden 13, 30-31
IJsselmuiden 5, 7, 39