Veere was lang stapelplaats voor goederen uit Schotland, een benijdenswaardige handelspositie. Toen Veere het recht op de Schotse stapel in 1668 kwijtraakte, beijverde een beroemde Nederlandse diplomaat zich voor terugkeer, – met succes. Toch werd Veere uiteindelijk, letterlijk en figuurlijk, voorbij gevaren.
Vanaf het eerste stapelcontract van 1541 tot circa 1800 fungeerde Veere als stapelplaats voor goederen uit Schotland. Met name wol, maar bijvoorbeeld ook zalm en boter, werden vanuit de Koninklijke steden van Schotland naar Veere verscheept. [1] Het stapelcontract hield in dat deze goederen in Veere werden gelost, opgeslagen en verhandeld. De stad bezat daarmee het monopolie op een aantal Schotse stapelgoederen in de Nederlanden.
Het stapelcontract gaf de Schotse handelaren in Veere veel voordelen. Zo mochten ze onder hun eigen rechtsregels leven, hoefden ze accijnzen op bier en wijn niet te betalen en konden ze vanaf 1614 hun eigen kerk met Schotse predikant bezoeken in de noordelijke beuk van de Grote Kerk. Een stukje Schotland in Veere dus!
Aan het hoofd van de Schotse natie stond de door de conventie van Koninklijke steden van Schotland benoemde conservator van de Schotse privileges in de Nederlanden. De conservator had als taak om de Schotse privileges te beschermen. [2] Het stapelcontract bracht de stad grote welvaart, maar de pakken correspondentie over de Schotse handel met Veere, bewaard in het Zeeuws Archief, maken duidelijk dat het niet vanzelf ging. [3]
Diplomatie vanuit Londen
Al in de 17e eeuw verdween de Schotse stapel voor korte tijd uit Veere. In de jaren 1668-1671 werd namelijk Dordrecht in plaats van Veere als stapelplaats gekozen. Dat deze rechten weer in Veerse handen kwamen was mede te danken aan een bekende diplomaat. In het Zeeuws Archief bevindt zich een brief van Constantijn Huygens van Zuylichem, op 14 februari 1671 ondertekend en verstuurd aan de magistraat van Veere. [4]
Huygens was als diplomaat in Londen en schrijft onder andere “hoe seer ernstich hem die saecke ter herten is gaende”. ‘Hem’ is Willem III van Oranje, koning van Engeland en markies van Veere en ‘die saecke’ is het stapelcontract. Niet alleen de koning ziet de Schotse stapel graag terug in ‘sijne stadt Ter Vere’, ook Aberdeen heeft “pregnante redenen […] om den Schotschen stapel wederom van Dordrecht na Ter Vere te wenschen getransporteert te sien”.
Huygens benadrukt in zijn brief de goede intentie van Aberdeen, omdat “de verplaetsinge vande stapel uyt ter Veere altoos contrarie haeren wil ende goetvinden is geweest”. Huygens schrijft dat er vertrouwen in is dat de zaak in juni tijdens de eerstvolgende vergadering van de conventie van de Koninklijke koopsteden van Schotland tot een voor Veere positief einde zal komen. Vele leden van de vergadering zijn namelijk “uyt haer eygen beweginge seer afkeerich vande stadt Dordrecht, ende tot die van ter Vere seer genegen”.
De brief eindigt met een drietal redenen waarom Veere voor Aberdeen de ideale stapelplaats is; Veere was 1. beter bereikbaar, 2. beter voor de handel met de grote Zuid-Hollandse steden en 3. gaf meer financiële zekerheid.
- De Schotsche coopluyden hebben bij een droeve experientie bevonden, dat haere schepen bij wintertijd ende vriesend weder noch in noch uyt Dordrecht en konnen geraken, ende dat sij oversulcx aldair somwijlen drie, vier ende somtijdts vijff maenden lang opgehouden sijn geweest, tot haere groote costen, ende den coopluyden swair prejuditie, daer en tegen is seer kennelijck, dat de schepen bij alle saisoenen uyt ende in Ter Vere konnen komen, zijnde aenmerckens waerdich, dat het gat ende haven van Ter Vere, soodanigen voordeel heeft boven alle andere, dat het getijde aldaer soo sterck is, dat een schip selfs tegen windt daer in kan koomen, ende wederom met de ebbe daer uyt
- Ter Vere hadden de Schotsche coopluyden een groot voordeel (onder vele andere) dat, wanneer haere schepen op die reede arriveerden de coopluyden van Leyden, van Rotterdam [etc.] die veel handelen in grove lakenen ende andere waeren van Schotsch gewasch ende manufacturen, gewoon waeren sich in Zeelandt te begeven, alwaer dan een der selve alleen, ende in een reyse tot 40 of 50.000 gulden aen soodanige waeren quam te besteeden, door dien sij bevonden, dat haer schadelijck souds wesen soo verre van huys te koomen, sonder provisie van sulcke coopmanschappen voor een halff jaer ende somtijdts voor een geheel jaer op te doen: Daer ter contrarie de stapel wesende binnen Dordrecht, de voornoemde coopluyden van Leyden ende Rotterdam [etc.] niet meer in en koopen, dan haer tegen-woordige nootdruft is vereysschende, door dien de stapel als voor haer deur is, waer bij de goederen in dien nieuwen stapel lang onverhooht blijven leggen, ende werden de Schotsche coopluyden dickmaels genootsaekt sonder haere capitalen naer huys te keeren, tot haere onuytsprekelijcke schade ende verlies
- Niettegenstaende bij die van Dordrecht vele groote beloften waeren gedaen, als particulierlijck van een banck voor de Schotsche cooplieden op te richten, bij de welcke haer op de goederen bij haer te verpanden penningen souden werden verstreckt. Soo is het nochtans sulcx, dat vele der selver haere waeren aldaer een geheel jaer lang hebben leggende, jae sommige selfs zedert dat de stapel tot Dordrecht is gebracht, sonder dat eenich gelt gefurneert werde, soo dat dese ende vele andere groote beloften onvoldaen blijven. Ende is daer tegen seker, dat geduerende den tijdt van 60 of 80 jaeren dat de stapel Ter Vere is geweest, de Schotsche coop-luyden aldaer noyt soodanigen oorsaeck van klagen en is gegeven geweest, als haer nu binnen Dordrecht tot haer groote schade is wedervaerende
Dit waren alleen de hoofdredenen, want “Vele andere redenen konnen desen aengaende voorgestelt werden ingevalle het nodich is”.
De nieuwe conservator van de Schotse stapel, de heer Henry Wilkie, ondersteunde een verplaatsing van de stapel van Dordrecht naar Veere. Op 29 september 1671 vroeg hij in een brief aan Constantijn Huygens van Zuylichem om de magistraat van Veere een abstract van het in 1668 door hun opgestelde stapelcontract te laten sturen. [5] Wilkie heeft er vertrouwen in dat er vooruitgang zal worden geboekt en dat ze onder “the presant engadgment with the towne of Dort” uit zullen komen.
Dat zou ook gebeuren. Mede door het diplomatieke werk van Constantijn Huygens van Zuylichem werd op 12 april 1675 een nieuw stapelcontract met Veere getekend. [6]
Veere versus Rotterdam
De stapel bestond echter vooral in theorie. In de praktijk voeren veel Schotse schepen namelijk niet naar Veere, maar naar Rotterdam.
Het Zeeuws Archief bewaart een lijst uit 1702 van Schotse schippers die tussen september 1701 en januari 1702 naar Rotterdam waren getrokken. [7] Op de lijst staan 33 namen, die volgens de opsteller van de lijst overeenstemmen met het boek van de havenmeester van Rotterdam.
Het maakt duidelijk dat Veere maandelijks door meerdere Schotse kooplieden werd genegeerd. Dit kwam ondermeer door het niet kunnen bieden van goede konvooien ter bescherming van de Schotse handelsschepen. Juist van deze periode is veel correspondentie bewaard waarin klachten worden geuit over het gebrek aan konvooiering door Veere. [8] De vestiging van de conservator in Rotterdam was natuurlijk ook niet in het voordeel van Veere. [9]
Verval van de Schotse handel
Deze situatie veranderde niet in de 18e eeuw. Jacobus Ermerins, stadssecretaris van Veere, schreef op 26 oktober 1771 een brief over het verval van de Schotse handel in Veere. [10][11] Ermerins meldt dat vele stapelgoederen deze haven voorbij naar elders worden vervoerd. Uit de brief blijkt ook dat de toenmalige conservator, de heer Patrick Crawford, vanuit Rotterdam opereerde. [12][13] Ermerins verzocht om “de heer Crawford te gaan vinden [in Rotterdam], en hem vriendelijk te verzoeken ten spoedigste te wille besorgen, dat geene schepen met stapelgoeders, elders dan binnen deze haven hunne cours nemen”.
Nog geen maand later, op 16 november 1771, stuurde de magistraat van Veere op verzoek van Crawford een brief aan de Koninklijke koopsteden van Schotland. [14] Hieronder volgen een aantal passages: [15]
“Wij hebben sedert ettelijke jaaren met veel leetwesen het afneemen de Schotsche commercie hier ter stede gezien, en wel gepresumeert dat de stapelgoederen niet alle hier aenkwamen; dan een echt bewijs ontbrak ons om deswegende gefundeerde klagten te doen.”
“Die ongeregeldheden en contraventien tegen het stapel-contract tusschen u edele achtbare en ons subsisterende, sijn zoodaenig toegenomen, dat somtijds geen een schip van u edele achtbare natie binnen dese haven te zien was, dat onse attentie heeft opgewekt om naar de eigentlijke oorsaak van dien serieus ondersoek te laeten geschieden.”
“Dit was naeuwlijk aangevangen of wij zijn berigt, dat schepen met stapelgoederen geladen, naar andere havens en speciaal naar Rotterdam waeren gezeild, en dat de heer Crawford het noodig en dienstig achte, dat wij ons beswaar daarover aen u edele achtbare zouden inbrengen.”
“Het is dan met het uiterste displaisier edele achtbare heeren dat wij ons in het recht vinden gesteld om u edele achtbare te klagen over den inbreeck van een contract dat zedert den jaare 1444 tot heden, genoegsaem zonder interruptie heeft gesubsisteert, en de belangens der Schotsche Natie als onze eigene heeft doen aenmerken.
De klachten worden daarna gefundeerd met artikelen uit stapelcontracten. De brief eindigt met het verzoek “dat onze regtmatige reden tot klagen, wegens contraventien van het stapelcontract mogen ophouden”. De redenen tot klagen zijn niet heel verrassend. We hebben gezien dat het negeren van de stapel in Veere al vanaf de 17e eeuw voorkwam.
Opvallend is dat de magistraat spreekt over de inbreuk op een contract dat sinds 1444 zonder onderbreking heeft gefunctioneerd. Een propositie van de heren van Veere tot behoud van de Schotse stapel in 1753 verwijst tevens naar 1444. [16] Hierin staat onder andere dat “volgens Privilegie van Koning Jacobus I., reets ten Jaare 1444 aan deze Stad vergund, alle de Court-Waaren volgens een Lyst daar van bekend, binnen deze Stapel-Plaats moesten gebragt, opgeslagen, verkogt en na elders vervoert werden”.
Contract ‘sinds 1444’
Het jaar 1444 verwijst naar het huwelijk tussen Wolfert VI van Borsele, de latere heer van Veere, en Mary Stuart, dochter van koning Jacobus I van Schotland. Dit huwelijk zal belangrijk zijn geweest voor de (handels)betrekkingen tussen Veere en Schotland, maar bewijzen voor een stapel- of handelscontract vanaf 1444 zijn er niet. De heren van Veere en later de magistraat gebruiken dit huwelijk om het stapelcontract mooier – dat “genoegsaem zonder interruptie heeft gesubsisteert” – en ouder voor te stellen dan het is geweest. Een teken dat het echt niet goed ging met de Schotse handel in Veere.
Al deze correspondentie heeft uiteindelijk wel geleid tot een nieuw stapelcontract met Veere in 1783. Dit zou ook het laatste contract zijn. Op 10 oktober 1799 werd het stapelcontract bij decreet van de Bataafse Republiek vernietigd.
Archief Stad Veere
Raadpleeg de archiefinventaris van het archief Stad Veere over de periode 1349-1816.
www.zeeuwsarchief.nlNoten
[1] Dit waren steden die een koninklijk charter hadden ontvangen. Ze werden vertegenwoordigd door de Convention of the Royal Burghs of Scotland. De conventie beschermde de privileges van de steden en verdedigde de belangen van de Schotse handelssteden.
[2] Deze organisatie heeft overeenkomsten met de vestiging van Hanzekooplieden in het buitenland, de zogenaamde Hanzekantoren. Brugge, een belangrijke stapelplaats voor de Hanze, was een van de vier Hanzekantoren. Ook daar gold de eigen rechtspraak en hielden zogenaamde Ältermänner toezicht op de kooplieden in het kantoor.
[3] ZA, Archief Stad Veere (ASV), inv.nrs 1450, 2036-2042, 2115.
[4] ZA. ASV, inv.nr 2115, nr 84. Constantijn Huygens jr. (Den Haag 10-3-1628 – 2-11-1697 Den Haag).
[5] ZA, ASV, inv.nr 2115, nr 131.
[6] M.P. Rooseboom, The Scottish staple in the Netherlands (Den Haag 1910) 224.
[7] ZA, ASV, inv.nr 3172 (oud nr 2040 I).
[8] ZA. ASV, inv.nr 1450a.
[9] John Davidson & Alexander Gray, The Scottish staple at Veere. A study in the economic history of Scotland (London, New York, Bombay en Calcutta1909) 233.
[10] Bekend als schrijver van de reeks Eenige Zeeuwsche Oudheden, uit echte stukken opgehelderd, en in het licht gebragt I-VIII (1780-1797).
[11] ZA, ASV, inv.nr 1450a.
[12] Patrick Crawford, conservator van de Schotse privileges te Veere in de periode 1769-1782.
[13] Zie ook in Davidson & Gray, The Scottish staple at Veere, 260.
[14] ZA. ASV, inv.nr 1450a.
[15] Voor de leesbaarheid heb ik doorgehaalde gedeelten in de brief genegeerd en gecorrigeerde en bijgeschreven teksten op de aangegeven plaatsen in de brief verwerkt.
[16] ZA, ASV, inv.nr 2041.
Dit artikel is ook verschenen in De Wete, 1 januari 2019, tijdschrift van de Heemkundige Kring Walcheren.