De desertie van sergeant Hoek tijdens de Belgische Afscheiding (1830-1839)

Sergeant Philip Jasper Hoek deserteerde tijdens de Belgische Afscheiding (1830-1839). Dat kwam hem duur te staan. Gegevens uit de rechtbankarchieven uit het Zeeuws Archief onthullen het levensverhaal van de militair.

Bijna honderdtachtig jaar geleden stemde de Nederlandse koning officieel in met de afscheiding van het grondgebied van de nieuwe staat België. Hiermee kwam een eind aan een conflict dat tien jaar eerder was begonnen met de opstand in het zuidelijke deel van zijn rijk. De spoedige evacuatie van Noord-Nederlandse militairen en hogere burgerlijk ambtenaren in de toenmalige zuidelijke provincies, had al kort na het uitbreken van de Belgische revolutie plaatsgevonden. Niet iedere overheidsdienaar zal toen de mooie provincies in het zuiden gemakkelijk achter zich hebben kunnen laten. Er was vijftien jaar gewerkt en ingeburgerd. Kinderen werden in de gebieden geboren en waren er opgegroeid.

Uitvergrote handtekening Philip Jasper Hoek onder het proces-verbaal van het verhoor van 4 december 1835 (Zeeuws Archief, Archief Krijgsraad in Zeeland (toegang 717) inv.nr. 194)

Deze bijdrage gaat over een vertrokken, minderjarige Noord-Nederlandse infanterist, die de meeste jeugdjaren in de West-Vlaamse stad Ieper had doorgebracht. Als oudste zoon van een succesvol militair in vaders slagschaduw. Hij deserteerde, keerde terug naar de Kattenstad, om enkele maanden later weer in zijn vaderland op te duiken, hetgeen hem noodlottig zou worden. Zijn verhaal kon, voornamelijk uitgaande van zijn dossier in het Zeeuwse militaire rechtbankarchief, vanaf de indiensttreding in zekere mate worden gereconstrueerd. Echter, waar hij uit nood heeft verdraaid of verzwegen, moet de lezer in het ongewisse blijven.

Historiestuk met Belgische vlag van de Grote Markt te Brussel tijdens de septemberdagen van 1830. Gustaaf Wappers, olieverfdoek 1835, Collectie Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België.

Ongenoegen in zuidelijke provincies

In 1814 viel het bestuur over de Zuidelijke Nederlanden toe aan Willem Frederik erfprins van Oranje-Nassau, die reeds als soeverein vorst over de Noordelijke Nederlanden regeerde. In maart 1815 riep hij zich uit tot vorst van het Koninkrijk der Nederlanden, waarin de beide gebiedsdelen waren samengevoegd.

De nieuwe landsbestuurder, die zich koning Willem I noemde, ontpopte zich als een economisch hervormer. Hij zorgde voor industrialisatie en verbeterde de infrastructuur. Vooruitgang was het glorieuze gevolg. Doch deze vooruitgang was in het zuiden des rijks slechts voor de inheemse adel en betere burgerklasse plezierig. In de lagere klassen leed men armoede. Taal- en godsdienstpolitiek, bevoordeling van Noord-Nederlanders en onredelijke belastingheffing voedden de brede ontevredenheid over de vereniging van de gebiedsdelen.

Uniform van een sergeant Mobiele Schutterijen. Onderdeel van een serie van zes tekeningen van uniformen van het Nederlandse leger ca. 1830. Bron: Rijksmuseum

In Brussel, de hoofdstad van het ‘klassieke land der vrijheid’, hielden zich volgens de negentiende-eeuwse geschiedschrijver professor Koninklijke Militaire Academie  Johannes Bosscha al langer ‘misnoegden, onruststokers en woelgeesten uit alle natiën’ op. Na de geslaagde Parijse Juli-Revolutie van 1830 tegen koning Karel X van Frankrijk, voegden zich revolutionairgezinde Fransen bij de ontevredenen te Brussel.

Alles bij elkaar voldoende ingrediënten voor gevaarlijk toenemende onrust in de stad. Onrust die de volgende maand uitmondde in de muzikale provocaties in en buiten de Koninklijke Schouwburg aldaar, en intimiderend, in geweldpleging, brandstichting en doodsbedreigingen aan het adres van de Noord-Nederlanders op de muur. De revolutie tegen de Nederlandse koning was uitgebroken.

In de zuidelijke provincies ontstond het Voorlopig Bewind, dat op 4 oktober van het jaar de onafhankelijkheid van deze gewesten uitriep. Het vestigde een constitutionele monarchie onder Leopold geboren prins van Saksen-Coburg-Saalfeld. De naam van de nieuwe staat werd ‘België’. Willem I had ook na zijn krijgsverrichtingen in verband hiermee van een klein jaar later (zie hierna) nog geruime tijd nodig, voordat hij tot erkenning van de zuidelijke buurstaat kon overgaan. De vrees was groot ook Zeeuwsch-Vlaanderen (voormalig Staats-Vlaanderen), Noord-Brabant en Nederlands Limburg door lotsverbondenheid met opruiende Vlaamse zuiderburen te verliezen. De grensvestingen in de keten Nijmegen – Sluis waren in staat van verdediging gebracht en beschikten over een sterke bezetting.

Belgische Slimheid Anno 1830

De bloem der Belgische oproermakers,
Gesteund door eed- en Godverzakers,
Ziet thans haar roemrijk werk voltooid:
Zij heeft haar’ Vorst en Eer verlaten
En met de steenen uit heur straten
Haar eigen glazen ingegooid.1

Kopergravure door Reinier Vinkeles (1741-1816) van de Dam te Amsterdam, waarop in verband met de plechtigheid in de Nieuwe Kerk zicht op de Nieuwezijds Voorburgwal met een deel van het postkantoor en het hoge huis rechts daarvan (toenmalig huisnummer 203) in het jaar van vervaardiging van de prent bewoond door grootouders Jasper Hoek, voormalig kamerbewaarder & kastelein van het postkantoor, en Geertruy Cantrijn, 1814 (Gelders Archief, Familiearchief Hoek inv.nr. 7)

Vroege jeugdjaren

De reeds opgevoerde infanterist, die na het uitbreken van de Belgische revolutie naar het noorden had moeten trekken, was Philip Jasper Hoek. Hij was de oudste zoon in het kinderrijke gezin van Melchior (Melchert) Hoek, officier infanterie, en Wilhelmina (Sophia) Sollman. De vader behoorde tot het bedroevend kleine aantal krijgers dat de desastreuze Russische veldtocht van keizer Napoleon (1812) had overleefd. Volgens tijdgenoten een ferm man en een begenadigd verteller. Bronnen getuigen van de moeder als liefdevolle en bedachtzame vrouw, begaan met het lot van minderbedeelden.

Philips geboorte op 24 april 1815 had waarschijnlijk plaats in de Bemuurde Weerd, de toenmalige voorstad van Utrecht. De voornamen van de boreling verwijzen naar de grootvaders gepensioneerd militair en postemployé Jasper Hoek uit Amsterdam en Georg Philipp Zollmann (Sollman) die een hoefsmederij met paardenstal en enkele huizen in de Bemuurde Weerd bezat.2 Een van de Utrechtse ooms was de schilders- en glazenmakersbaas aan de Lange Viestraat Johan Petersen Grolman naderhand lid van het Utrechtse ‘Kunstliefde’. De portrettist van een ambachtsman met voorschoot die met open vuur werkt, zoals Philips grootvader Sollman deed (zie hierbij).

Overheersende bewolking

Gelders Archief, Familiearchief Hoek inv.nr. 114
Portret vermoedelijk voorstellend grootvader en naamgever Georg Philipp Zollmann (Sollman), echtgenoot van Anna Gertrud Schmenck, met smidsschort en bontmuts, meesterhoefsmid in de Utrechtse voorstad Bemuurde Weerd, waarschijnlijk in of kort na 1827 (gouache op papier 13,1 x 10,2 cm door schoonzoon Johan Petersen Grolman (1778-1849), Gelders Archief, Familiearchief Hoek inv.nr. 114)

Als gevolg van de beruchte uitbarsting van de vulkaan Tambora op de Oost-Indische Kleine Soenda-eilanden vijf dagen eerder, zou over het noordelijk halfrond tot ver in het volgende jaar een sluier van as hangen. Koude en veel regenval zouden ook de Nederlanden ten deel vallen, misschien in juni nabij de dorpskern van Waterloo Napoleons modderige nederlaag veroorzaken.

Door vaders overplaatsingen kwam Philip op tweejarige leeftijd – via Noord-Brabant – in West-Vlaanderen terecht. Meer dan tien jaar woonden zijn ouders daar in de steden Kortrijk en Menen, maar het langst in Ieper. In laatstgenoemde toen nog Nederlandse provincie heeft hij de lagere-schooljaren en aanzet tot het voortgezet onderwijs meegemaakt.

 

Letterliefde

Binnen de muren van het ouderlijk huis heeft naar verwachting genoegzaam aandacht voor de muzen bestaan. Philip zal, net zoals zijn broers en zusters, les in de Franse taal hebben gehad. Hebben in de kast thuis de berijmde dierenfabels van La Fontaine en Florian geprijkt, waarmee ook de vader was opgevoed? Een meer dan gemiddeld kunstzinnig aangelegd kind moet in een dergelijk milieu in zijn element zijn geweest. Bewaard gebleven documenten lijken dit te illustreren: allerlei tekeningen, vaders ‘Russische autobiografie’, de variatie aan godsdienstige gedichten van broer Melchior Auguste Adolphe (Melchior junior), en meer.

Een van Philips neven Van der Veur, van moederszijde, beschreef een wonderlijk Tilburgs avontuur tijdens de Belgische Afscheiding en diens winterse wandeling door de Tielerwaard kort hierna. Broers en zusters zouden door huwelijk aan diverse bekende en minder bekende ‘letterlievenden’ verwant raken. Bijvoorbeeld Geertruy, de oudste zuster, toekomstige echtgenote van meester Leendert Slingeland, oud-student letterkunde te Leiden en liefhebber van de dichtkunst van Willem Bilderdijk. Ofschoon later in de tijd geschreven, lijkt een geboekstaafde herinnering aan het gezin Hoek-Sollman hier op haar plaats.

De herinnering is van de schrijvende militairdocent Abraham Pompe (1831-1909), die in een novelle de belangstelling voor de dichtkunst van de gezinsleden in de jaren vijftig signaleert. De contribuant aan het tijdschrift voor onderofficieren Het Vaandel bezoekt in genoemd verhaal getiteld ‘Een oudgediende’ een oud Kampens koopmanshuis. Het is bewoond door Philips (hier naamloze) ouders en drie nog ongehuwde zusters. In een aangenaam ingerichte woonkamer treft Pompe de als oud-overste en voormalig gevangeniscommandant rustende Melchior Hoek, diens vrouw en dochters aan. Hij ziet er geen tekenen van grotere welstand. Doch er wordt naar hartenlust gelezen en voorgedragen:

Die moeder en dochters mogen niet spreken over de fraaye letteren, noch over schoone tooneelvoorstellingen, ook niet over mijnheer den violist A of mejuffrouw de chanteuse B, maar zij verstaan de werken onzer Nederlandsche dichters en zij lazen met vrucht of hoorden lezen de degelijkste werken op nationaal gebied.

— Abraham Pompe
Deel van het omstreeks 1850 door de Gelderse predikant Johannes Catharinus van der Veur (1805-1894) geschilderde historiestuk van de Russische veldtocht van keizer Napoleons Grande Armée winter 1812/1813. Mogelijk (mede) geïnspireerd door het tijdens de ‘Vrede van Pleiswitz’ getekend miniatuurportret van Philips vader (oom van de schilder) die toentertijd tot diens redding door een collega-luitenant ‘als schatting der natuur’ op de Russische sneeuwvlakten had gelegen. Familiearchief Hoek inv.nr. 124 (reproductie schilderij ca. 200 x ca. 180 cm op zwart-witfoto in Leids familiealbum van honderd jaar later)

Schilderkunst

Het aan een ‘bovenmenselijke redding’ op Russische grond gewijde gedicht voor Philips broer Willem (Guillaume Dominique), voorzag Hoek senior van een mystieke penseeltekening met het alziend oog. Twee anonieme gedetailleerde tekeningen van exotische landschappen in Willems album amicorum lijken qua techniek aan de vader te kunnen worden toegeschreven.

Tekeningen en schilderijen tot voor kort in familiebezit getuigen van de vaardigheid van de Utrechtse oom Johan Petersen Grolman. Vermelde neef Van der Veur, de expressieve theoloog Johannes Catharinus, maakte onder meer portretten en grote historiestukken. Twee van deze verloren historiestukken verbeeldden het moment kort na de levensbedreigende verwonding van de Zeeuwse luitenant-admiraal-generaal Michiel Adriaenszoon de Ruyter tijdens de zeeslag bij Agosta naar een prent van Johann Wilhelm Kaiser en van een verzwakte jonge militair en diens redder tijdens vermelde Russische veldtocht (zie hierbij). 3

Schoolcompagnie 16de Afdeeling Infanterie

Eind 1829 werd het leven ernstiger voor de veertienjarige Philip Jasper en voor zijn nog jongere, in de Noordbrabantse garnizoensstad Geertruidenberg geboren broer Jasper Johannes Jacobus (slechts dertien jaar). Zij namen toen voor onbepaalde tijd dienst in het Nederlandse leger. Bij besluit van 2 december van dat jaar stelde de directeur-generaal van Oorlog hen aan als soldaat bij de infanterie, vrijwilliger-rekruut met officiersepauletten voor ogen.

De gebroeders werden ingedeeld bij de 16de Afdeeling Infanterie, het legeronderdeel van hun vader. Zij moesten het ouderlijk huis voor de grote pas gebouwde Ieperse kazerne verruilen. Hun scholing zullen zij, zover niet al het geval, als vrijwilliger bij de Schoolcompagnie van de 16de Afdeeling hebben kunnen volgen. Een dergelijk onderdeel had toentertijd als taak de nieuwe soldaat in het lezen, schrijven en de beginselen der rekenkunde te onderwijzen.

Voor de meer gevorderde pupil bestonden allerlei boekwerken over relevante militaire reglementen. Waarschijnlijk kon deze zich eveneens in de tekenkunst bekwamen. Naar verderop in dit artikel misschien duidelijk wordt, zal al spoedig met het aankweken van administratieve vaardigheden zijn begonnen. Oefening in het marcheren en tirailleren (in verspreide gevechtsorde strijden) alsook goed gebruik van het vuurwapen behoorden tot de praktische vakken. De krijgsstand moest de burgeropvoeding voltooien.

Napoleontische krijgsmannen

De broers Hoek zullen in West-Vlaanderen aan de aanwezigheid van andere voormalige Napoleontische officieren gewend zijn geraakt, al dan niet als oorlogsheld gevierd. De eigen vader had zich tijdens de Russische veldtocht bij de stad Smolensk, ondanks diens drie schotwonden niet aan de strijd willen onttrekken. Kort na aldaar aan Napoleon te zijn voorgesteld, werd deze in het Kremlin van Moskou door de keizer eigenhandig met ‘de ster’ van het Légion d’honneur gedecoreerd.

In 1817 had Hoek senior Napoleons troonopvolger Lodewijk XVIII met succes verzocht om toelating tot de intussen ‘koninklijk’ geworden orde. Met een aantal helden onderhield de vader hartelijke contacten. Hun namen, waaronder die van légionnair ‘Menno van Coehoorn’ en een van de eerste ridders der Militaire Willemsorde Jan Bernardus Dullaert, zijn te vinden in de geboorteakten van Philips broers en zusters.

Het is denkbaar dat de geadelde militaire légionnairs en andere dapperen van de voormalige Grande Armée, tot een meer dan gewone Fransgezindheid aanleiding hebben gegeven. Nabij de Franse grens, in de omgeving van de toch al verfranste Vlaamse adel en hogere bourgeoisie, schijnbaar onvermijdelijk. Zoals vervolgens moge blijken, misschien voor de opgroeiende Philip zelfs wel aanstekelijk.

Getroubleerd Ieper

Philip en Jasper hebben nog geen jaar in het onderdeel van hun vader kunnen dienen. Oorzaak: het uitbreken van de Belgische revolutionaire troebelen. Vanaf de nadagen van augustus 1830 moet het voor hen heel chaotisch zijn geweest. Al vrij snel had het nieuws over het uitbreken van de opstand in Brussel (op 25 augustus) ook Ieper bereikt. Pamfletten werden aangetroffen die de inwoners tot rebellie moesten bewegen. Het gemeentebestuur vaardigde een proclamatie uit om de Ieperlingen te doordringen van het belang van zelfbeheersing en van trouw aan de koning.

Op 30 augustus werd een bewapend vrijwilligerskorps opgericht, een burgerwacht die naast de bestaande schutterij bescherming moest bieden. In de dagbladen, vooral in Le Catholique des Pays-Bas en Le Courier des Pays-Bas, vanaf 10 september aansporing tot handeling. In het nummer van 13 september schrijft Le Catholique, dat eindelijk in Ieper sympathie voor de opstand was ontstaan. 3

Een petitie ten voordele van afscheiding van de zuidelijke provincies zou in de stad circuleren. Een citaat uit een brief van een kapitein uit het legeronderdeel van broers Philip en Jasper, aan een van de journalisten van deze krant getuigt evident van ongenoegen. Waarschijnlijk geeft het blijk van algemeen ongenoegen onder de Ieperse militairen, over de berichtgeving in het blad. Le Catholique wordt door de kapitein een ‘helsch dagblad’ genoemd, ‘dat alle dagen met leugens opgevuld is’. Hij illustreert zijn constatering met het voorbeeld van het krantenbericht over het verbod van het vaderlandse lied bij het legeronderdeel. Dit is pertinent onjuist! Tot de stokende dagbladschrijver:

Verneem, zot, dat ons regement gisteren [12 september], bij het terugkeeren van de manoeuvres, luidkeels gezongen heeft ‘Leve Nassau! leve de Koning!’, en wij op het eerste woord gereed zijn om den laatsten droppel bloeds voor het Huis van Oranje te storten.

— de kapitein

Animositeit

Eind september ontstond binnen de Ieperse stadswallen een openlijk vijandige stemming. Berichten over erkenning van het jonge Voorlopig Bewind door de Henegouwse vestingen Doornik en Aat tastten het moreel der garnizoenstroepen aan. De toon was gezet. Sluiting van de stadspoorten op 29 september kon grootschalige desertie van Zuid-Nederlandse militairen niet beletten. Meer stokerij van buiten, gelduitdelingen en bedreigingen deden de rest.

Oppercommandant van Ieper generaal-majoor Lambertus Josephus George zag zich genoodzaakt op 1 oktober militairen uit de stad te laten vertrekken. Op 2 oktober vertrok hij zelf. Een getrouwe kolonel was bereid als plaatscommandant met een klein aantal soldaten van Zuid-Nederlandse afkomst achter te blijven.

Volgens een ingezonden tekst in een Zeeuwse krant van tien dagen later, is sprake geweest van Hollandse officieren van Ieper en Menen die op 2 oktober ’s morgens hun standplaats hadden moeten verlaten. Met achterlating van hetgeen nog resteerde van hun geplunderde bezittingen, hadden zij kans gezien naar Zeeland te vluchten. Andere uit het noorden afkomstige hogere militairen waren in deze steden gevangengezet.

Gevaar

Al enkele dagen na het begin van de onlusten in Brussel hadden Hollandse Ieperlingen zich moeten verzamelen, om vervolgens met bagage naar klaarliggende vaartuigen te worden begeleid. Meer dan honderdvijftig  personen werden met escorte naar Oostende gebracht, vanwaar ze over zee naar de Zeeuwsch-Vlaamse vestingstad Sluis werden geëvacueerd. Het is onbekend of zich onder de evacués ook de vrouwen en kinderen van de Noord-Nederlandse militairen hebben bevonden.

Genoemde auteur Abraham Pompe zegt in zijn novelle dat Wilhelmina, moeder van Philip en Jasper, ‘zelfs lijfsgevaar had doorstaan’. Hierbij lijkt hij op de nadagen van september te doelen. Als vrouw van een plots ter verdediging ingezette Hollandse militair zal het toen vooral op Wilhelmina’s eigen daadkracht zijn aangekomen. Al dan niet geholpen door haar als weduwe inwonende schoonmoeder, en door de twintig- en twaalfjarige dochters Truy (Geertruy) en Jans (Jeanne Gertrude Wilhelmine), moest zij de thuiswonende kinderen spoedig in veiligheid brengen. Het jongste te vervoeren kind, het meisje Eugénie Henriette Elodie, was nog maar een zuigeling (en zou niet ouder dan een halfjaar worden).

Het zal in die dagen zijn geweest dat rekruut broer Jasper zich te Ieper in een levensgevaarlijke situatie had durven wagen, zoals op het Departement van Oorlog zonder details was aangetekend. Is vader Melchior Hoek, door opheffing van de 16de Afdeeling militair van de 13de Afdeeling Infanterie geworden, in de richting van Limburg gestuurd? Uit de stamboeken van het oorlogsdepartement blijkt dat deze wel betrokken is geweest bij krijgsverrichtingen in de nazomer en herfst van 1830. Maar betreffende registers geven helaas geen nadere informatie. In elk geval heeft de vader in deze spannende tijd niet bij zijn gezin kunnen blijven.

Voorgevel van de ‘Caserne d’Infanterie-Voetvolkskazerne’ Ieper (1822) waarin in 1829 Philip Jasper en zijn broer Jasper Johannes Jacobus Hoek hun intrek namen (prentbriefkaart 1909 Privécollectie ‘Westhoek verbeeldt’ Regionale Erfgoedbank Westhoek)

Acties tegen zuiderlingen

Philip en zijn broer dienden zich als soldaten van het ‘mobiele leger’ – het veldleger dat grotendeels uit leden der schutterijen bestond – tegen de rebellerende Vlamingen teweer te stellen. Na terugtrekking van de Noord-Nederlandse troepen uit het oorlogsgebied, werden de broers als militairen van het reservebataljon van de 6de Afdeeling Infanterie voorlopig naar Vlissingen overgeplaatst. Op 3 oktober 1830 arriveerden zij in de versterkte havenstad. Zij moesten in een van de zes kazernes hun intrek nemen. Vlissingen maakte zich op voor de verdediging tegen zuiderlingen. Vanaf de Westerschelde was de stad het kwetsbaarst. Kanonnenvuur vanaf het water kon enorme schade berokkenen, om welke reden zware kustartillerie nodig gevonden werd. De stadspoorten hield men ook overdag gesloten, en dag en nacht patrouilleerden militairen. Vanaf 6 januari 1831, geplaatst bij de 13de Afdeeling Infanterie waarbij toen hun vader diende, konden de jongens weer dichter bij de dierbaren zijn.

De aanzet tot Philips militaire loopbaan is een oudere broer waardig. Op zestienjarige leeftijd, in augustus 1831, behaalde hij de korporaalsrang. Dat jaar kreeg hij daarnaast, door de benoeming als foerier, een aandeel in de bevoorrading van zijn legeronderdeel. Deze functie bij ‘den kleinen staf’, onder de orders van de sergeant-majoor, werd doorgaans aan een onderofficier toegekend. De aanstelling wijst op een bepaalde administratieve bekwaamheid en op enig verantwoordelijkheidsbesef. Hiermee was de jongeman, gedurende nog geen twee dienstjaren, dus al bij zijn meerderen opgevallen.

In augustus lag zijn onderdeel weer in het zuiden. Philip nam daar deel aan de Tiendaagse Veldtocht, de operatie in het begin van deze bijdrage terloops ter sprake gebracht. Krijgsverrichtingen die dienden om de opstandige Belgen mores te leren en betere onderhandelingsvoorwaarden over het Belgische grondgebied af te dwingen.

Ook de vader woonde de Tiendaagse Veldtocht bij. Op de namiddag van 7 augustus was deze met diens compagnie, onderdeel van het tweede bataljon van de 13de Afdeeling Infanterie, ter bevrijding naar een ingesloten eenheid huzaren bij straatdorp Kermt gestuurd. In samenwerking met een bataljon Friese schutters, in het door Bosscha en Pompe gememoreerde hevige vuurgevecht tussen heggen en struiken, had Hoek senior met zijn mannen het geweld van het Maasleger effectief kunnen pareren. Bij het intreden van de schemering kon worden vastgesteld dat de positie van de betrokken bataljons, waarvoor even moest worden gevreesd, was behouden. Het gevecht had aan beide zijden samen aan een kleine honderd militairen het leven gekost. De volgende dag arriveerde opperbevelhebber kroonprins Willem – de latere koning Willem II. Onder diens leiding zagen de Noord-Nederlandse troepen kans het Maasleger, ‘De Onoverwinnelijke’ van luitenant-generaal Daine, te overmeesteren.

Verblijf in grensvestingen

Philip en broer Jasper zagen elkaar in 1832 weer in ‘s-Hertogenbosch, een van de zwaar bezette grensvestingen in de keten Nijmegen – Sluis. De ouders, grootmoeder, en broers en zusters woonden daar in de Karrenstraat, een kleine straat nabij de Pensmarkt. Philip en Jasper, beiden korporaal, hadden het ‘Metalen Kruis 1830-1831’ gekregen, de onderscheiding waarmee verdienstelijke krijgers uit revolutiejaar en Tiendaagse Veldtocht werden beloond.

Een deel van de bevolking van Den Bosch had bij het uitbreken van de Belgische rebellie, graag het voorbeeld van de opstandelingen willen volgen. De zoon van predikant-romancier Jean Hoek vertelt in de necrologie van diens vader over de Brabantse situatie in de jaren dertig: over de Noord-Nederlandse verontwaardiging ten aanzien van ‘die Belgische muiters’, en over de vrees voor een oproer onder de Noord-Brabanders om hun provincie met de afgescheiden provincies te verenigen.

In april 1833, de maand waarin grootmoeder Geertruy Hoek-Cantrijn stierf en de ouders van Den Bosch naar Schoonhoven verhuisden, werd Philip net voor zijn achttiende verjaardag tot sergeant bevorderd. Jasper had al in maart deze onderofficiersrang gekregen, eveneens zeventien jaar oud. Als tussen de broers een zekere wedijver heeft bestaan (niet ongewoon), kan het eergevoel van de oudste hierdoor zijn gekrenkt. Een jongere broer die onderweg naar volwassenheid en aanzien de tweede maal de loef afsteekt. Immers Jasper had in Ieper reeds in het revolutiejaar door moedig gedrag de aandacht van zijn meerderen kunnen trekken. Hoe het ook zij, vanaf juli van dat jaar was het dat Philips gedrag met rasse schreden achteruitging (zie hierna).

Garnizoenen

Nieuwbakken sergeanten Hoek werden 13 februari 1834 overgenomen door de 9de Afdeeling Infanterie. Philip werd ingedeeld bij de vierde compagnie van het reservebataljon van het onderdeel. Jasper was naar garnizoensstad Bergen op Zoom gestuurd, en zou daarmee zijn oudere broer op het strijdtoneel gaan achterlaten.

Op de 20ste februari lag Philip met zijn compagnie in de geboortestad Utrecht. In deze stad verklaarde Philip op de hoogte te zijn van de ‘Krijgswetten voor de armée van den staat’; de regels die een militair in oorlogstijd diende na te leven. Na ondertekening van de verklaring, denkelijk vóór 15 juni 1834, vertrok hij naar de vesting Sluis. De stad waar een halve eeuw eerder grootvader Jasper Hoek in garnizoen had gelegen. Volgens de door diens chef voormalig patriot meester Jacob George Hiëronymus Hahn aan de koning afgelegde getuigenis een betrouwbaar, dapper militair.

Vader Melchior Hoek was het voorgaande jaar al naar de 9de Afdeeling overgeplaatst, maar diende sinds april van dat jaar tijdelijk bij de Mobiele Zuidhollandsche Schutterij – de landstorm bestaande uit leden der schutterijen uit het zuidelijke deel van de provincie Holland – te Schoonhoven.

Faux pas

Vanaf de legering in Den Bosch had Philip met enige regelmaat weer een andere overtreding begaan. Wanneer gekrenkte trots inderdaad de oorzaak van zijn niet langer prijzenswaardige houding in het leger is geweest, heeft hij hiervan wel erg lang last gehad. Eenmaal in Zeeuwsch-Vlaanderen aangekomen verbeterde zijn gedrag aanvankelijk. Dat zijn Sluise compagniescommandant kapitein infanterie Gerardus Menningh, een bekende van zijn vader, destijds te Ieper getuige bij de aangifte van de geboorte van broer Willem, kan een gunstige invloed hebben gehad. Bijna het gehele voorjaar had Philip zich aan de regels gehouden.

Op 24 april 1834 had hij te Schoonhoven de eer genoten op zijn geboortedag de bruiloft van zuster Geertruy en advocaat Leendert Slingeland te kunnen vieren. Nauwelijks twee maanden na het feest was Philip in zijn oude gedrag vervallen, beginnend met te weinig zorg te besteden aan de onderofficierskamer waarvoor hij de verantwoordelijkheid droeg en te verslapen voor het ochtendappèl.

In oktober en in april van het volgende jaar had hij opnieuw niet opgepast. Het door commandant Menningh bekrachtigde ‘Extract uit het strafregister’ juli 1833 – juni 1835 noemt allerlei vormen van plichtsverzuim, ongeoorloofd en onverantwoord gebruik van zijn wapen en van dronkenschap. De laatste soort overtreding ook op de avond van 13 juni 1835, toen hij te laat en beschonken – ‘hetgeen zeer zichtbaar was’ – in zijn kazerne was aangekomen. In plaats van zich bij aankomst zo gedeisd mogelijk te houden, had hij de toezichthoudende sergeant-majoor op brutale wijze bejegend. Opsluiting was het onvermijdelijke gevolg geweest van de ‘ongepaste aanmerkingen en uitdrukkingen’ die de beschonkene zich had gepermitteerd.

Vlucht vanuit Sluis

Gezicht op de Zeeuwsch-Vlaamse vestingstad Sluis omstreeks zeventig jaar na de vlucht vanuit de plaats (prentbriefkaart Zeeuws Archief ca. 1910, collectie Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen cat.nr. ZI-P-08485)

Sergeant Philip was bang voor degradatie. Die vrees is bepaald niet ongegrond geweest, want in een periode van nog geen twee jaar hadden zijn superieuren hem al meer dan twintig keer disciplinair gestraft. Vaders onbegrip, voor altijd gesloten officiersgelederen, reacties van collega-onderofficieren; in de acht dagen gevangenschap zouden zúlke onderwerpen door zijn hoofd hebben kunnen spoken.

Dat heimelijke dienstverlating een uitweg uit de benarde situatie was, had hij gevonden. Op 20 juni 1835, eenmaal buiten het gevangenhok, ging hij vrijwel direct tot actie over. In ‘wagttenue met de volle wapening, kleeding en randsel’ vertrok Philip ‘s avonds omstreeks tien uur uit de vesting in voormalig Staats-Vlaanderen, zonder toestemming van zijn meerderen. Hij voerde het commando over de Westpoort. Door deze stadspoort verliet hij Sluis. Hij had zijn op wacht staande manschappen verteld op een bijzondere patrouille te gaan. Maar zijn plan behelsde feitelijk de vlucht uit het Nederlandse Leger, met als eindbestemming zijn vroegere woonplaats Ieper in de ‘in opstand zijnde provinciën’. Dat jaar gewaagt de Vlissingsche Courant van tientallen Belgische krijgers die naar Noord-Nederland waren overgelopen. De Hollandse sergeant wilde de andere kant op.

Philip zal zich, eenmaal over de grens, snel van zijn uitrusting hebben moeten kunnen ontdoen. Immers, in Belgisch Vlaanderen als Hollands militair bewapend rondlopen zou in het gunstigste geval alleen voor grote ogen hebben gezorgd. Het ‘Metalen Kruis’, het onweerlegbare bewijs van zijn aandeel in de Noord-Nederlandse militaire acties tegen de Belgen, had hij verloren. Bijbehorend brevet was thuisgelaten.

Veilig Ieper

Voor- en achterkant van het ‘Metalen Kruis 1830-1831’. Bron: www.wikipedia.org

De voorgenomen route Sluis – Ieper van om en nabij de tachtig kilometer, voerde wellicht het eerst naar het even over de grens gelegen dorpje Hoeke, voor een slaapplaats. Mogelijk ging de gevluchte infanterist te voet verder, over de oude verharde hoofdwegen naar de steden Damme, Brugge, Torhout en Roeselare. Op de pleisterplaatsen met een Vlaamse tongval spreken moet, na ruim dertien West-Vlaamse jeugdjaren, voor hem geen probleem zijn geweest. 4

In de garnizoensplaats Ieper kon Philip zich handhaven, hoewel allerlei inwoners hem als een Noord-Nederlandse officierszoon zullen hebben herkend. Was het ongenoegen over de Hollanders al vergeten? Ruim vier jaar tevoren had boosheid van revolutionairen – ook ná het vertrek van de Hollandse troepen – nog in vernieling van de huizen van oranjegezinde Ieperlingen kunnen ontaarden. De woning van de eerdergenoemde achtergebleven kolonel had het toen eveneens moeten ontgelden.

Philip zocht in de stad een zekere ‘juffrouw Gerrejan’ op, uitbaatster van een koperslagerij en een goede bekende van zijn ouders. Als klerk van haar bedrijf voorzag hij in zijn inkomsten. Ieper was de West-Vlaamse stad waar zijn vader het langst had gediend. Zes van de jongere broers en zusters waren daar geboren. Bijgevolg genoeg goede herinneringen aan Ieper. Edoch het leven in een plaats zónder zijn familie en mét het besef van de vergooide toekomstkansen zal te Ieper hebben geknaagd. Het is maar zeer de vraag of de tot voor kort tegen de Belgen ingezette strijder, als ‘buitenlander’ schuldig aan desertie, in de garnizoensstad een Ieperling onder de Ieperlingen heeft kunnen zijn.

Welke reden Philip ook heeft gehad, na omstreeks vier maanden Kattenstad verkoos hij Nederlands grondgebied boven Belgisch. Hij wilde weer in het vaderland leven, desnoods met een nieuwe identiteit overzees.

Was ondoordacht, eufemistisch gesproken, want al in het eerste nummer van het nieuwe militair-wetenschappelijk tijdschrift Militaire spectator (1832) was het niet weinig afschrikwekkend artikel ‘Militaire regtspleging’ opgenomen geweest. Desbetreffend artikel, door een anoniem militair persoon realistisch geschreven, over deserteurs de tweeëndertigjarige 1ste luitenant ‘Le B. d. V.’, geboren in Bergen op Zoom, van het 3de bataljon van de 3de Afdeeling Infanterie, en de fuselier ‘Jörg’, repte van ‘afschuw’, ‘verraad’ en ‘eerloosverklaring’.

Beide wetsovertreders in oorlogstijd werden in 1831 te Breda veroordeeld. Na het vonnis geknield te hebben aangehoord was soldaat Jörg (denkelijk geboren Zwitser fuselier Pieter Jörg donderdag 19 mei twaalf uur ’s middags) op het Bredaas bastion ‘Holland’ geëxecuteerd, voor de ogen van een menigte belangstellenden, geblinddoekt bij de eigen grafkuil staande. De tot de strop veroordeelde officier had het, door tijdige koninklijke gratieverlening, er levend afgebracht. Maar deze was wel levenslang geschandvlekt én voorgoed uitgezonderd van welke overheidsbetrekking dan ook. Het lezerspubliek van de Militaire spectator moet uit vooral officieren hebben bestaan, maar zullen nummers van het tijdschrift voor Philip zonder al teveel moeite raadpleegbaar zijn geweest. Bovendien lijkt het meer dan aannemelijk, dat het incident met de waarschijnlijk als Bergenaar Franciscus Le Bron de Vexela te identificeren officier in zijn omgeving was besproken geworden.

Koninklijke repatriëring

Op 30 oktober 1835 arriveerde Philip in het vaderland, in de militaire voorpost van het Kempense Putte, net over de zuidgrens van Noord-Brabant. Vanuit dit dorp wilde hij koers zetten naar het garnizoen van Bergen op Zoom, om daar  naar plaatsing bij de Koloniale Troepen te solliciteren. De twintigjarige Philip Jasper Hoek had aan de grens een schuilnaam gebruikt. Hij had zich daar uitgegeven voor een Ieperling genaamd Louis-Philippe Cock, evenals voornoemde officier een ‘Belgische overloper’. Diens vader, een sergeant-majoor, zou tijdens de woelingen in Brussel het leven hebben gelaten. Hij zou een gedeserteerde elitesoldaat zijn, een grenadier zoals ook vader Hoek op zijn leeftijd in de keurtroepen van Hollands koning Lodewijk Napoleon was geweest. Een grenadier die diende in het 8ste regiment van de Belgische troepen en vijf jaar ouder was (dus meerderjarig). En hij zou in het timmermansambacht zijn opgeleid.

Andere personalia

Mystificatie in geschrifte is in de hogere echelons onder auteurs binnen en buiten het leger, tot in de vorige eeuw, volstrekt niet ongewoon geweest. Vanaf de eerste jaargang hadden auteurs van de Militaire spectator vaak gemeend zich in nevelen te moeten hullen, door zich tot initialen te beperken of helemaal geen verwijzing naar de identiteit op te geven.

In het geval van Philips fopperij is het onvoorstelbaar dat hij de lading van de door hem gekozen voornamen, die van Louis-Philippe d’Orléans koning van Frankrijk, gevreesd tegenstander tijdens de Tiendaagse Veldtocht, níet zal hebben beseft. De burgerkoning die was voortgekomen uit de Juli-Revolutie, het Franse wapengekletter waarvan de vonken de onomkeerbare afscheiding van de zuidelijke provincies hadden veroorzaakt. Met de voornamen moet de drager toch sympathie voor de zuidelijke vrijheidsdrang hebben willen uitdrukken.

De Franse koning in de rol van beschermer der Belgen. Was hij inderdaad aangestoken, door zijn jeugd in de nabijheid van Napoleons al dan niet in de empireadel opgenomen officieren van een der grootste legermachten ooit? Wapenbroeders fier op hun Franse connectie, waartoe zijn vader behoorde.

En over de ‘nieuwe familienaam’ Cock: De Vlaamse spelwijze onderstreept de Zuid-Nederlandse herkomst en het aantal letters stemt overeen met het aantal letters van de eigenlijke familienaam. Wellicht schemert hier Franse voorkeur door in verband met verwantschap van Frankrijks oude zinnebeeld ‘le coq gaulloise’ (de Gallische haan) en de schuilnaam. De drager week ook qua aantal voornamen niet af. Hij wist waarschijnlijk aan een voorbeeldfiguur te refereren (de Franse koning), en handhaafde zijn roepnaam. De keuze van de schuilnaam lijkt rijpelijk overwogen.

Gezien Philips achtergrond zou het niet verbazingwekkend zijn, wanneer hij zich door bekende vermomde Franse auteurs  van zijn tijd heeft laten inspireren, als bijvoorbeeld Stendhal en Gérard de Nerval. Hij zal in jeugdige overmoed hebben gedacht dat hij onherkenbaar was. Een schuilnaam met symbolische lading moest kunnen, maakte van hem schier een romanfiguur?

Vanuit belezenheid bedachte persoonsnamen zijn in zijn familiekring wellicht niet wezensvreemd. Bij geboorte werden in Philips kring diverse welluidende voornamen geïntroduceerd, die van hoofdpersonen uit geliefde verhalen zullen zijn. Zo kunnen met het engelachtige weesmeisje Elodie, uit de gevierde roman over de tweede helft vijftiende eeuw gesneuvelde hertog Karel de Stoute Le Solitaire van burggraaf d’Arlincourt, wel drie van Philips zusters in verband worden gebracht.

Werd maart 1824 te Ieper bewust de in familiekring ontbrekende voornaam ‘Balthazar’ toegevoegd van de in het zuiden populaire drie wijzen of koningen in later tijd Caspar, Melchior en Balthazar genoemd. De naderhand te Middelburg in moeilijkheden geraakte neef Melchert Jasper Johannes Jacobus Hoek, zoon van eerder vermelde broer Melchior junior, zou in het provoosthuis aldaar circa dertig jaar na de desertie van oom Philip (broer van diens vader) eveneens een vernuftig verzonnen ‘nieuwe naam’ opgeven.5 Ten kantore te Bergen op Zoom door een van de medewerkers te zijn herkend, volgde Philips arrestatie.

Terdoodveroordeling

Op 4 december 1835 vond in de Zeeuwse hoofdstad de berechting door de Krijgsraad in Zeeland plaats, een rechtbank van officieren. Deze bestond uit voorzitter luitenant-kolonel Jacques Arnaud Besier, twee eerste en twee tweede luitenants van de Zeeuwsche Mobiele Schutterij en het reservebataljon van de 13de Afdeeling Infanterie in garnizoen te Middelburg. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door de ervaren auditeur-militair – ofwel de openbaar aanklager – Kornelis Bliek van de Kreke. Deze schreef in zijn doktershandschrift Philips antwoorden neer. Een tevoren opgestelde lijst met zeventien vragen was de basis voor het proces-verbaal van vaststelling van de overtredingen.

Na de eerste vraag die de president van de rechtbank stelde, bevestigde ‘de Belgische overloper’ een zoon te zijn van Melchior Hoek en Wilhelmina Sollman, Hollandse ouders. Hieraan voegde hij toe dat zijn vader commandant was in de Mobiele Zuidhollandsche Schutterij en ridder van zowel de Militaire Willemsorde als van het Franse Légion d’honneur. Na de andere vragen kon de auditeur-militair vrijwel consequent ‘zegt ja’ noteren. Hij ontkende nagenoeg niets. Hij gaf toe zich aan de grens als een Belgische militair te hebben voorgedaan. Maar meester Bliek van de Kreke hoorde een duidelijk ontkennend antwoord op de vraag over het staatsgevaarlijke Belgische dienstverband. ‘Zegt neen, geheel niet in zoogenaamden Belgischen dienst te zijn geweest’, kon deze noteren.

Volgens Van de Kreke voerde Philip ter verschoning van de overtredingen aan: ‘Dat hij ongelukkig een te los leven leidende, vrees had van te worden gedegradeerd’. Hij betuigde ‘groot berouw’ van zijn misstappen te hebben.

Vermeld extract uit het strafregister van zijn compagnie roept het beeld op van een eigenzinnige jongeman, met een ferme overdosis bravoure behept: Diens bereidheid steeds dagenlange opsluiting te riskeren, valt met jeugdig zelfverzekerd gedrag niet te rijmen, lijkt aan een waar fatalisme te grenzen.

Uitvergrote handtekening Philip Jasper Hoek onder het proces-verbaal van het verhoor van 4 december 1835 (Zeeuws Archief, Archief Krijgsraad in Zeeland (toegang 717) inv.nr. 194)

De Krijgsraad in Zeeland achtte Philip Jasper Hoek schuldig aan ‘desertie in met oorlog gelijkstaande omstandigheden van een voorpost waarvan hij kommandant was’, én aan ‘desertie in gelijke omstandigheden terwijl hij dienst doende was met medenemen van zijn schietgeweer’. In geval van dergelijke overtredingen dicteerden wetsartikelen 17, 18, 20, 111 en 118 van het ‘Crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande’ de doodstraf en verlies van de militaire status. Artikel 111 zal bij de bepaling van de strafmaat het meeste gewicht in de schaal hebben gelegd:

Elk officier en onderofficier [in oorlogstijd] de wagt hebbende op de voorpost, en elk militair aldaar op schildwacht staande, die van zijn wagt of post deserteert, zal als deserteur naar den vijand beschouwd, en als zoodanig met den strop gestraft worden […].

— Crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande’

Sierlijk signatuur

Vermelding van het vonnis ‘doodstraf met den strop’ van de Krijgsraad in Zeeland in het inschrijvingsregister van het provoosthuis te Middelburg, dat door gratieverlening door koning Willem I op 22 januari 1836 kon worden veranderd (Zeeuws Archief, Archief Krijgsraad in Zeeland (toegang 717) inv.nr. 312)

Nog op de dag waarop Philip het proces-verbaal zelfs met een fraai signatuur had bekrachtigd, veroordeelden de militaire rechters hem tot ‘de straf des doods met den strop’. Het Hoog Militair Gerechtshof hechtte twee dagen later goedkeuring aan hun vonnis. Het lijkt erop dat de militair van de gevangenenregistratie, ingenomen met de onverbiddelijke strengheid voor de deserteur, krachtiger op zijn pen heeft gedrukt. De woorden ‘doodstraf’ en ‘strop’ springen door hun dikke lus uit de bladspiegel. De zwaarste straf denkbaar in de negentiende-eeuwse Nederlanden was uitgedeeld.

De ongelukkige is in het gevangenenregister van het provoosthuis een van de elf tijdens de Belgische Afscheiding, in de jaren 1832, 1835, 1837 en 1838 terdoodveroordeelden, een van de drie toenmaals tot de galg gevonnisten. Onder de elf bevond zich een viertal van desertie beschuldigde militairen en een achterblijver van verlof: onderofficier Philip en een korporaal als gegradueerden, twee fuseliers en een lid van de Zeeuwsche Mobiele Schutterij als ongegradueerden. De andere veroordeelden moesten meer ‘humaan’ en minder onterend, door fusillade worden gedood.6

Echter, geen van vermelde Zeeuwse doodvonnissen werd ten uitvoer gebracht. Het lijken straffen pro forma te zijn geweest. Zonder uitzondering kon, door tussenkomst van het staatshoofd, de uitvoering voorkomen en in detentie met dwangarbeid omgezet worden.

Haagse tussenkomst

Vooruitlopend op zijn veroordeling had de gevangen sergeant Hoek een gratieverzoek aan Willem I gericht, dat zijn vader de week voor de berechting persoonlijk aan de koning had kunnen aanbieden. Daarmee was het stuk een gang langs de autoriteiten bespaard gebleven. De vader zal spoorslags ermee van diens nieuwe woonplaats Dordrecht naar Den Haag zijn gereden. Al dan niet in parade-uniform onder alle omstandigheden het protocol nalevend, zal deze op Paleis Noordeinde in audiëntie zijn ontvangen, waar de koning toen overwinterde.7

Niet alleen Philips vader maar ook zwager Slingeland, destijds tevens waarnemend griffier bij het vredegerecht te Schoonhoven, zal alles in het werk hebben gesteld om te redden wat er te redden viel. Zoon, broer én familie-eer stonden op het spel.

Mr. Leendert Slingeland, echtgenoot van Geertruy Hoek, in de tijdsspanne van dit verhaal advocaat en waarnemend griffier vredegerecht en plaatsvervangend vrederechter te Schoonhoven (1835 en 1837), burgemeester en secretaris van de gemeente Willige-Langerak. Pendantportret olieverf op doek 68 x 55 cm door Johan Hendrik Neuman (1819-1898) uit huwelijksjaar 1834 in familiebezit (Familiearchief Hoek foto door nakomeling wijlen ir. K.P. Wirix inv.nr. 22)
Geertruy Hoek (1810-1891), echtgenote van mr. Leendert Slingeland, Philips oudste zuster. Pendantportret olieverf op doek 68 x 55 cm door Johan Hendrik Neuman (1819-1898) uit huwelijksjaar 1834 in familiebezit (Familiearchief Hoek foto door nakomeling wijlen ir. K.P. Wirix inv.nr. 22)

Meer over de familie uit Schoonhoven

Gratieverlening

De advocaat-fiscaal van het Hoog Militair Gerechtshof had zich spoedig tot de waarnemend directeur-generaal van Oorlog gewend, met het schriftelijk advies het gratieverzoek te ondersteunen. In het advies had de aanklager om aandacht voor verzachtende omstandigheden gevraagd. Het tijdelijke departementshoofd kon zich met de inhoud verenigen. Op 11 januari 1836 adviseerde deze het staatshoofd het vonnis te herzien. In reactie op het gratieverzoek besloot de koning de raadgeving te volgen.

Het doodvonnis werd door Willem I op 22 januari in tien jaar kruiwagenstraf omgezet, ‘met instandhouding der vervallenverklaring van den militairen stand’. Vanuit het Zeeuwse provoosthuis werd Philip op 27 februari 1836 overgebracht naar het ruim tien jaar eerder in gebruik genomen Huis van Militaire Detentie geografisch in de toenmalige gemeente Oegstgeest en Poelgeest gelegen, het voormalige zeventiende-eeuwse pesthuis van de stad Leiden; de ‘Militaire strafgevangenis te Leyden’ onder de bejaarde commandant gepensioneerd majoor jagers Jean-Baptiste Perrenet du Battu, geboortig uit de Franche-Comté (contreien stad Dijon) nog in de regeringsperiode van koning Lodewijk XV, de vader van de tijdens de Franse Revolutie guillotineerde Franse vorst.

Commandant van de militaire gevangenis droeg de verantwoordelijkheid voor uitvoering door (oud-)militairen veroordeeld tot kruiwagenstraf, van fysiek inspannende werkzaamheden op het gevangenisterrein, dan wel van deelname aan openbare werken buiten het terrein.’

Inschrijving van Philip Jasper Hoek in het ‘Stamregister van de militaire gevangenen in Leiden’ van 29 februari 1836 (Nationaal Archief, Strafinstellingen te Leiden inv.nr.166 inschrijvingsnummer 4206)

Philips familie vierde te Dordrecht in de maand mei zonder hem de doop van jongste zuster Eugénie Constance Elodie, het nakomertje dat volgens  meergenoemde militaire auteur Pompe tot een ‘liefelijke bloem’ zou uitgroeien. Ruim anderhalf jaar later, in december 1837, zal Philips bestaan in gevangenschap extra hard zijn gevallen. In die maand was, in volgende garnizoensstad Sas van Gent, zijn broer Karel Christian Balthazar op dertienjarige leeftijd gestorven. Op 16 januari 1838 tekende Philip, ‘zonder beroep en wonende te Leiden’, als laatste de successiememorie van zijn broers erfenis.

Rozen en gentianen

Op bijstand van de rechtsgeleerde zwager Slingeland bij de verwikkelingen na arrestatie en veroordeling, zou Philips pentekening uit de periode in de gevangenis te Oegstgeest kunnen duiden. Is deze de steller van het gratieverzoek aan de koning geweest? Philip, duidelijk van zijn serieuze kant gezien nu, maakte een bloemrijk eerbewijs. Met de woorden ‘Aan mijnen geliefden broeder en zuster L. Slingeland & G. Hoek’ wijdde hij zijn werkstuk, gedateerd op 24 april 1838, aan zijn zwager en oudste zuster. Door de datering wilde hij kennelijk het vermelde, op zijn verjaardag voltrokken huwelijk van Leendert en Geertruy herdenken. Het betreft een slechts met behulp van inktpot en kroontjespen op een blad papier weergegeven bloemstilleven met om de sterke geur bekende mosrozen en andere bloemen die in de hof van de gevangeniscommandant en echtgenote Marguérite zullen zijn geplukt.

De tekening moet met de grootst mogelijke concentratie zijn vervaardigd, want een enkel verkeerd getrokken lijntje had het werkstuk al kunnen bederven. Honderden lijntjes waren nodig geweest, daar alleen door uiterst fijne arcering de gewenste grijstinten konden worden verkregen.

Qua voorstelling volgde de tekenaar de nieuwste mode van getekende, geaquarelleerde en geborduurde bloemen voor de albums amicorum van de Romantiek. De tekening wijst op veel oefening en kennis van de toenmalige academische eisen op het gebied van de tekenkunst. Philip moet thuis veel hebben getekend. En bij de legeronderdelen zal hij in de gelegenheid zijn geweest goed tekenonderwijs te volgen.8

Het mag opmerkelijk heten dat een dwangarbeider in de primitieve omstandigheden van de gevangenis van toen, in staat was en werd gesteld met zoveel toewijding een tekening te vervaardigen. Dat Philip in gevangenschap onder commandant Perrenet een goede behandeling heeft genoten, lijkt hiermee wel aangetoond. Had hij als tuinman van de hof van commandant en echtgenote lichtere werkzaamheden kunnen verrichten?

Pentekening van een boeket met mosrozen, gentianen en andere bloemen liggend op plint in gevangenschap vervaardigd door voormalig sergeant infanterie Philip Jasper Hoek (1815-1838), op 24 april 1838 opgedragen aan zijn schoonbroer en zuster mr. Leendert Slingeland en Geertruy Hoek te Schoonhoven 17 x 25 cm (Gelders Archief, Familiearchief Hoek inv.nr. 74)

Naderende invrijheidstelling

Ook de twee strafverminderingen die de koning hem verleende, duiden wellicht op de veronderstelde bijzondere behandeling. Door ‘s konings tussenkomst zou hij veel eerder vrijkomen. Hij zou nog niet de helft van de opgelegde strafperiode hoeven uit te dienen: van doodstraf naar vier jaar kruiwagenstraf.

Philip zou na vrijlating moeten leven met de schande van de veroordeling. Vertrek naar de koloniën of naar de Verenigde Staten van Amerika, bij herkregen vrijheid, waren wellicht de verstandigste opties.

Familie

Vaders loopbaan lijkt niet of nauwelijks te hebben geleden onder het schandaal van de oudste zoon. Na de ontluisterende rechterlijke uitspraak in de Zeeuwse hoofdstad had Melchior Hoek gewoon als commandant in de Mobiele Zuidhollandsche Schutterij kunnen aanblijven. Al het volgende jaar had Hoek senior zelfs promotie kunnen maken. En als klap op de vuurpijl werd deze in 1837 naar Zeeuwsch-Vlaanderen overgeplaatst, om in een van de andere garnizoenssteden van het gebied, Sas van Gent, als majoor-commandant te dienen. Ja, werkelijkheid is soms fantastischer dan fictie: Krap zeven jaar na Philips insluiting zou vanuit Den Haag worden gepeild of vader Hoek -toen te Nijmegen in garnizoen- de dagelijkse leiding van het Huis van Opsluiting en Tuchtiging te Leeuwarden, ’s lands grootste strafgevangenis, op zich wilde nemen.

Jongere broer Jasper Johannes Jacobus verliet als sergeant infanterie, met ‘Metalen Kruis 1830-1831’ en bronzen medaille op de borst, na twaalf jaar trouwe dienst het Nederlandse leger, ‘wegens de weinige vooruitzigten in den militairen stand’. Moeizame doorstroming naar het officierskorps was in vredestijd een algemeen probleem geworden. Op verzoek van zijn vader werd hij toegelaten als volontair op het kantoor van genoemde gevangenis.

Korte tijd later was Jasper in Friesland werkzaam als belastingambtenaar en schutter-sergeant van de respectieve Leeuwarder en Workumer dienstdoende schutterijen. Hij huwde zevenentwintig jaar oud Leeuwardense Catharina de Boer, uit de familie van een bekende Friese kunstschilder.9 Met na vertrek uit Friesland in de jaren vijftig als hoofberoep de dagelijkse leiding in het Algemeen Wees- en Armhuis van de gemeente Sloten, Sloterdijk, Osdorp en de Vrije Geer.

Meer over de andere broers van Philip Hoek

Vroeg levenseinde

Gevangenissen waren toentertijd nog ware kweekvijvers voor virussen en bacteriën. Hebben donkere wolken uit de eerste levensjaren zich boven het militaire gevangeniscomplex samengepakt? Hij is waarschijnlijk ziek geworden. Op 26 september 1838 stierf Philip Jasper Hoek, even na middernacht, op drieëntwintigjarige leeftijd in gevangenschap. In geval van een ziekbed, denkelijk in het ziekenverblijf waarin de zeventiende-eeuwse wezenzalen waren veranderd. Twee gevangenenbewaarders deden op de sterfdag aangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van Oegstgeest.

Zijn stoffelijk overschot is naar alle waarschijnlijkheid op de begraafplaats van de instelling bij het gevangenisgebouw ter aarde besteld. Deze bijzondere  begraafplaats in de toenmalige gemeente Oegstgeest, die aan het eind van de bestaansperiode van nog geen zeventig jaar aan niet minder dan ruim  veertienhonderd overleden gedetineerde militairen en oud-militairen een laatste rustplaats heeft geboden, lijkt door de autoriteiten zonder scrupules te zijn geruimd.10

Op het moment van overlijden van de jongeman doofde misschien niet het levenslicht van een persoon met de grootst mogelijke militaire discipline, maar ongetwijfeld wel dat van een veelbelovende romantische kunstenaar. Een portret van hem is zover bekend niet bewaard gebleven. De overgeleverde militaire administratie compenseert het manco enigszins. Het onfortuinlijke lid van zijn familie was een persoon met donkerblond haar, blauwe ogen en een rond blozend gelaat.

Colofon

Voornaamste geraadpleegde bronnen

Foto van de voorzijde van het destijds omgrachte voormalige Leidse pesthuis in de periode 1822-1890 gebruikt als Huis van Militaire Detentie omstreeks 1910 (uit De bouwgeschiedenis van het pesthuis te Leiden in ‘Leids Jaarboekje 2000’)

Noten

Samenvatting / Summary