De stedenatlas van Joan Blaeu is vermaard in binnen- en buitenland. De lezer kan zich vergapen aan honderden stadsplattegronden en beschrijvingen van Nederlandse en Vlaamse steden. Voor het vergaren van informatie voor dit omvangrijke werk heeft Blaeu zich grote moeite getroost, maar hoe ging hij te werk? Een brief die hij in 1649 naar het Zeeuwse stadje Brouwershaven stuurde, geeft een kijkje in de keuken van deze wereldberoemde drukker en cartograaf.
In de periode dat Joan Blaeu werkzaam is (circa 1630-1673), floreert de Republiek. Amsterdam neemt een centrale positie in als het gaat om internationale handel en de welvaart groeit. Dit vormt een ideale afzetmarkt om spectaculaire boeken, atlassen en globes aan de man te brengen.
Stedenatlas
Vanaf 1638, het jaar waarin Joan Blaeu de drukkerij en uitgeverij van zijn vader Willem Jansz. Blaeu overneemt, heeft hij een complete beschrijving van de wereld voor ogen. Zijn ambitie mondt in 1662 uit in de wereldberoemde Atlas Maior die met bijna zeshonderd kaarten de wereld voor zover die toen bekend was weergeeft.
Voordat het zover komt, stort hij zich vol overgave op een atlas van de steden in de Nederlanden, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de steden die vallen onder de Staten-Generaal en de steden die onder Spaans gezag behoren. Deze verdeling is terug te zien in de twee banden waaruit de atlas bestaat. Het is een verwijzing naar de strijd die de noordelijke gewesten decennialang hebben gevoerd om het Spaanse juk van zich af te werpen, iets wat in 1648 realiteit wordt.
Een jaar later verschijnt de Latijnse stedenatlas Novum ac Magnum Theatrum Urbium. In zijn voorwoord memoreert Blaeu nadrukkelijk bovengenoemde strijd en omschrijft de vrede als: ‘Felices nos verè, qui vivimus hoc fæculo!’ (vrij vertaald ‘Hoe gelukkig zijn we dat we deze tijd mogen meemaken’). [1]
‘sonder gunst en bevel der Magistraten, uyt de archiven en stadts boecken niet verkrijgen’
— Joan Blaeu
Hoe is het Blaeu gelukt om dit monumentale werk samen te stellen? Tijd om persoonlijk alle steden te bezoeken heeft hij niet. In zijn betoog aan de lezer licht hij al enigszins een tipje van de sluier op over de manier waarop hij de informatie voor de stedenatlas heeft verkregen. Voor de grote steden kan hij gebruik maken van bestaande plattegronden en beschrijvingen die de ‘begeerte’ van de lezer ‘vernoegen sullen’. Voor de wat kleinere plaatsen ligt dit anders en kan hij de informatie ‘sonder gunst en bevel der Magistraten, uyt de archiven en stadts boecken niet verkrijgen’.
Hij doet een beroep op zijn vrienden ‘om al ’t gene by te brengen, dat tot eer en cieraet van hun geboortestadt konde strecken’. Hij maakt echter vaak gebruik van plattegronden en stadsbeschrijvingen die eerder zijn verschenen. Inzake zijn geboortestad Amsterdam ondervindt hij uiteraard geen problemen om een reeds bestaande plattegrond en beschrijving te vinden. Voor de steden in Zeeland heeft Blaeu het geluk dat door Boxhorn in 1644 een heruitgave van de Chroniick van Zeelandt op de markt is gebracht. [2]
Verzoek en instructie aan Brouwershaven
In deze uitgave worden de Zeeuwse steden, uitgezonderd die in het huidige Zeeuws-Vlaanderen liggen, beschreven. Iets waar Blaeu dankbaar gebruik van heeft gemaakt. De beschrijving in de Latijnse uitgave van Blaeu is weliswaar korter, maar de inhoud is regelrecht ontleend aan de kroniek van Boxhorn. Bij de grotere steden voegt hij een plattegrond toe, waaronder eentje van Zierikzee. De vervaardiger van deze plattegrond is Josua van den Ende die korte tijd in de Kinderstraat te Zierikzee woont. Hij werkt als graveur voor de firma Blaeu maar is ook een huisvriend van de familie.
Van Brouwershaven, de andere stad op Schouwen-Duiveland, is alleen een beschrijving aanwezig. Een gegeven waar Joan Blaeu graag verandering in wil brengen bij de Nederlandse uitgave van de stedenatlas die hij voornemens is uit te geven. Hij stuurt op 30 december 1649 een brief, geadresseerd aan de secretaris van Brouwershaven die hij niet bij naam kent, met een verzoek tot medewerking.
Hij is voornemens ‘het stedeboeck van dese Nederlanden in onse gemeyne taele laeten vuytegaen’ waarin hij graag de stad Brouwershaven zou opnemen ‘tot haerder eere’. Hiervoor verzoekt hij een ‘afteeckeninge ende beschrijvinge volgens dese medegaende instructie […] te seynden die verhope inde archiven sullen berusten’. Deze stukken dienen uiteindelijk ‘tot vermaertheijt ende eere vande selve stadt ende Magistraat int selve boeck’. Slinks doet hij een beroep op de ijdelheid van de leden van het stadsbestuur om ze te laten instemmen met zijn verzoek. De instructie waar Blaeu over rept is bijgevoegd en geeft puntsgewijs aan waar de beschrijving aan moet voldoen.
In de vergadering van de vroedschap van Brouwershaven van 1 april 1650 wordt de brief van ‘Jan Blauw, Caert en Const verkooper binnen Amsterdam’ besproken.[3] Van de privileges, regenten, zeediepten tot aan de inwoners van de stad, Blaeu wil alles weten ‘om alle de selve in seker stedeboeck […] te stellen tot eere en cieraet’ van Zeeland.
De bestuurders van Brouwershaven zijn enthousiast over het plan en besluiten eenstemmig de zaak ‘eerstdaechs’ bij de hand te nemen en een schrijver aan te wijzen. Enkele maanden later, op 3 september 1650, wordt de beschrijving publiekelijk voorgelezen en door de leden van het stadsbestuur goedgekeurd en bekrachtigd. Door het ontbreken van de stadsrekening van het jaar 1650 is het niet duidelijk wie de tekst heeft geschreven. Het blijft helaas bij een beschrijving, een aftekening van de stad wordt niet gemaakt.
Uitkomst voor Brouwershaven
De Nederlandse editie van de stedenatlas, Toonneel der steden van de […] Nederlanden, verschijnt in 1652 op de markt. Van steden als Middelburg, Veere en Zierikzee is naast een beschrijving ook een plattegrond afgebeeld. Naar deze steden is geen brief verzonden omdat Blaeu gebruik heeft kunnen maken van een reeds bestaande plattegrond.
Bij sommige steden, dus ook Brouwershaven, ontbreekt een aftekening van de stad. Joan Blaeu schrijft aan zijn beminde lezers: ‘Nademael ick de Aftekeningen van eenige steden van Zeelandt tot noch toe niet heb konnen bekomen, geef ick u evenwel de Beschrijvingen der selve’.
De beschrijving van Brouwershaven bevat onder meer informatie over de plaatsnaam, over een slag die in 1424 werd geleverd, de fortificaties rondom de stad en de voornaamste beroepen die in het stadje worden uitgeoefend. Daarnaast worden enkele ‘geleerde mannen’ zoals de zestiende-eeuwse theoloog Petrus van Brouwershaven opgevoerd. Het is opvallend dat Jacob Cats, de beroemdste zoon van Brouwershaven, niet wordt genoemd maar wel zijn oom Matthias Cats.
Het verzoek aan Brouwershaven, mét bijgeleverde instructie, laat goed zien hoe Joan Blaeu in enkele gevallen tewerk moet zijn gegaan bij het samenstellen van zijn stedenatlas. Zeer waarschijnlijk heeft hij met andere steden ook gecorrespondeerd, maar zijn deze verzoekschriften niet meer bewaard gebleven of nog niet ontdekt in de archieven. Die van Brouwershaven is in ieder geval niet langer meer onbekend.
[1] Blaeu, J. 1649. Novum ac magnum theatrum urbium Belgicae Foederatae en Novum ac magnum theatrum urbium Belgicae Regiae. Amsterdam: Joan Blaeu.
[2] Boxhorn, M.Z. 1644. Chroniick van Zeelandt, eertijdts beschreven door d’heer Johan Reygersbergen. Middelburg: Zacharias en Michiel Roman.
[3] Zeeuws Archief, Archief Stad Brouwershaven (toegang 5002.1), inventarisnummer 3.
Blaeu, J. 1649. Novum ac magnum theatrum urbium Belgicae Foederatae en Novum ac magnum theatrum urbium Belgicae Regiae. Amsterdam: Joan Blaeu.
Blaeu, J. 1652. Toonneel der steden van de Vereenighde Nederlanden en Toonneel der steden van ’s Konings Nederlanden. Amsterdam: Joan Blaeu.
Boxhorn, M.Z. 1644. Chroniick van Zeelandt, eertijdts beschreven door d’heer Johan Reygersbergen. Middelburg: Zacharias en Michiel Roman.
Donkersloot-de Vrij, M. 1992. Drie Generaties Blaeu, Amsterdamse cartografie en boekdrukkunst in de zeventiende eeuw. Zutphen: Walburg Pers.
Krogt, P. van der, 2010. Koeman’s Atlantes neerlandici, volume IV, ’t Goy-Houten: HES & De Graaf.
Dit artikel is eerder in aangepaste vorm verschenen in Caert-Thresoor, Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Kartografie, jaargang 40 (2021), nr. 1, p. 12-14.