Als de wind de waterstand opstuwt tot boven het grenspeil is er sprake van stormvloed. In Zeeland ligt het grenspeil over het algemeen 1,5 meter boven gemiddeld hoogwater. De grootste watersnoodramp van de laatste eeuwen was de Watersnoodramp van 1953.
Slachtoffers
Tijdens de ramp overstroomde een gebied van ongeveer 150.000 hectare in de provincies Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant. In dit gebied woonden toen circa 600.000 personen. In totaal zijn 1836 mensen om het leven gekomen, waarvan 865 in Zeeland, 677 in Zuid-Holland, 247 in Noord-Brabant en 7 in Noord-Holland. 40 Stierven later aan hun ontberingen. Het Rode Kruis bracht in 1953 een lijst uit met de namen van alle omgekomen slachtoffers. Hieruit bleek dat Schouwen-Duiveland het zwaarst was getroffen.
Eerdere aantallen
Begin 1954 publiceerde het Rode Kruis de namen van 1796 slachtoffers van de watersnoodramp in een boekje onder de titel Volledige lijst van slachtoffers van de watersnood 1953. De gegevens uit deze lijst zijn op enkele websites overgenomen. De aantallen kunnen leiden tot enige verwarring.
Het Rode Kruis registreerde alleen de slachtoffers die tijdens de ramp zelf zijn omgekomen. In de maanden na de ramp gaf het Rode Kruis regelmatig geactualiseerde lijsten uit waarop de namen van de slachtoffers werden vermeld. Op dinsdag 8 september 1953 publiceerde het Rode Kruis de – naar verwachting definitieve – 100e lijst, met de namen van 1795 slachtoffers. Hieronder bevonden zich op dat moment nog 164 vermisten, waaronder 32 vermisten waarvan de lichamen al wel waren geborgen maar die nog niet geïdentificeerd konden worden.
Een ander aantal slachtoffers dat veel wordt genoemd is 1835. Dit cijfer is afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek en werd gepubliceerd in het Statistisch Bulletin 1954 no. 8 van 1 februari 1954. In het getal van 1835 zijn inbegrepen de personen die ná 1 februari 1953 overleden en van wie als doodsoorzaak “ontberingen tengevolge van de overstroming” werd opgegeven. Deze personen zijn dus alleen achteraf via statistische opgaven in het totaalgetal van 1835 terecht gekomen, voor zover nu bekend zijn hun namen nooit gepubliceerd.
Dieren
Meer dan 47.000 stuks vee en 140.000 stuks pluimvee kwamen om in het water.
Geëvacueerden
Ongeveer 72.000 inwoners uit het zuidwestelijk rampgebied moesten voor langere tijd worden geëvacueerd. Op 1 mei waren hiervan nog 24.000 en op 1 oktober nog 11.000 mensen niet teruggekeerd.
De getroffenen werden snel naar opvangcentra in onder andere Goes, Bergen op Zoom, Dordrecht en Rotterdam gebracht, waarna gastgezinnen de slachtoffers onder hun hoede namen. Sommigen konden in de omgeving van hun eigen woonplaats ondergebracht worden en daardoor contact met het eigen dorp houden, anderen kwamen in een totaal vreemde omgeving terecht.
Huizen
Zo’n 3.000 woningen en 300 boerderijen werden verwoest en meer dan 40.000 woningen en 3.000 boerderijen waren beschadigd.
Grond
Bijna 200.000 hectare grond kwam onder water te staan. De totale materiële schade werd geschat op ruim anderhalf miljard gulden.
Stormvloed
Als de wind de waterstand opstuwt tot boven het grenspeil is er sprake van stormvloed. In Zeeland ligt het grenspeil over het algemeen 1,5 meter boven gemiddeld hoogwater.
Historie
Vanaf het moment dat zich in de ‘lage landen bij de zee’ mensen vestigden, hebben zij strijd tegen het water geleverd. Door het aanleggen van dijken onttrokken ze grond aan de zee. Daardoor werd de zee steeds verder teruggedrongen en ontstond er nieuw land. Het overtollige water werd afgevoerd met behulp van uitwateringssluizen en later met windmolens.
De eerste primitieve dijken boden nauwelijks bescherming tegen de zee. Regelmatig vonden er overstromingen plaats. Vanaf de negentiende eeuw werden nieuwe technieken, materialen en werktuigen, ingezet om betere en sterkere en hogere dijken te maken. Toch konden ook die niet verhinderen dat er tot in de twintigste eeuw overstromingen plaatsvonden. Tijdens de watersnood van 12 maart 1906 overstroomden vijfentwintig Zeeuwse polders. Het gevolg was een algemene dijkverhoging. Ook de stormramp van 30 september 1911 tijdens springtij liet zijn sporen in Zeeland na. De stormvloed van 13 januari 1916 bracht vooral veel schade toe rond de Zuiderzee en vormde de directe aanleiding tot de Zuiderzeewerken.