Transcriptie brief Staten van Zeeland 18 oktober 1656
Zeeuws Archief, Archief Staten van Zeeland, inv.nr.962
[f.1r.]
Edele Grootmogende Heeren, Mijn Heeren
de Staten van Zeelant
Naer behoorlijcke salutatie ende eerbiedinge dient desen
in mijne groote droefheijt ende tot groot leetwesen dat
Uwe Edele Grootmogende moet adverteren het droevigh succes
mij op donderdagh den 28en september des avonts geschiet,
’t is sodanigh dat komende uijt Middelburgh tot Serooskercke
aldaer occazie hebbe genomen om met Lowijs
Michielsz eens te spreken nopende het hooren van predicanten
ende proponenten, in discours sijnde daer oock is
gekomen Jacob Joosz van Wingen, soodat met malckanderen
daer over hebben gediscoureert, ondertusschen wiert
mijn paert geleijt voor de deure door een jongetje, off
dit nu de occazie is geweest dat Flores Willemsz daerdoor
komende ende mijn paert siende mij op den wegh heeft
verwacht, ofte dat hij met een boos opseth uijt stadt tot
sodanigen eijnde is gekomen, is mij onbekent, altoos ’t is kennelijck
dat die te voet naer Domburgh begeert te gaen
wel bijna een halff uijr korter wegh heeft, komende onderweegh
ende geen achterdencken hebbende van quaet ofte
oock geen quaet opset ofte wil hebbende waerover ick
Godt de Heere tot getuijge ben aenroepende, hebbe
mij gevonden nevens Flores Willemsz voornoemt, soo altoos
niet beter wiste want door de alteratie ende de duijsterheijt
hebbe hem niet recht gekent, geaccompangneert
met noch een ander persoon welcke verklare niet geweten
te hebben wie het was voor sulx uijt schrijvens van
mijne vrinden en hebbe verstaen, ende heeft doen Flores Willemsz
sijn stock die in sijn handt hadde seer furieuselijck
met beijde sijne handen genomen om mij de cop in te slaen
daer Godt de Heere (daerover ick hem love ende dancke)
heeft verhoet, want den slagh op mijn schouder vallende, is
de stock midden deur gebroken, is doen vorder op mij
aengevallen meijnende mij van ’t paert te werpen, soodat
met groote moeijte ende steken van sporen uijt sijne handen
poochden te geraecken ende kunnende ick mij niet
defenderen alsoo mijn mantel naer gewoonte voor toegeknoopt
was, hebbe mijn mantel genootdruckt wesende
[f.1v.]
opgeruckt ende mijn degen getrocken hebbende, is
daerop gebeurt dat Flores Willemsz voornoemt riep: ’schiet
toe, schiet toe’, waerop ick hem een steeck bracht ende
alsoo hij doen mij weder bij mijn been ende stegelreep greep,
soeckende mij als voren van ’t paert te werpen ofte wel
op te houden tot sijn compagnon mede mochte aen sijn
gekomen, hebbe sooveel mij doenlijck mijn paert geforseert
ende hebbe om uijt sijne handen te geraecken mijn
vorders met mijn rapier getracht te defenderen, sonder dat
ick (alvorens advijs van mijn lieve huijsvrou) geweten
hebbe off hij levendigh off doot was, doch kan niet seggen
dat sijn compagnon eenige hostiliteijt aen mij heeft betoont,
verklare dit tusschen Godt ende mijn oprechte consciëntie
alles soo warachtelijck te sijn geschiet, waeruijt Uwe
Edele Grootmogende konnen oordelen off met groote redenen
tot droefheijt ben hebbende dat om een moetwillige straetschender
mij moet absenteren van mijn lieve huijsvrou
ende soete kinderkens, doch vertrouwe in Godt almachtigh
die mijne oprechticheijt in dese saecke is kennende ende op de
wijsheijt van Uwe Edele Grootmogende welcke meerendeel
kennelijcke sijn dat ick noyt wraeckgierigh herte hebbe
betoont, geen vechter nochte quaetdoender, niettegenstaende
soovele calummiën ende injuriën in de laetste revolte der
lantsaten hebbe moeten verdragen, dat ick gescholden
ben voor een lantdieff, dat ick was om soldaten te
halen tot hare ruijne, waerdoor gevolght is dat men
gedreijght heeft mijn huijs te plonderen ende te verbranden
soodat in ongerustheijt ende perijckel buijten hebbe gewoont
hebbe sulx alles vergetende selve ter begeerte van eenige
der lantsaten met requeste aen Uwe Edele Grootmogende
gesocht te helpen intercideren tot een generale amnistia
ende remis, als Uwe Edele Grootmogende wel is bekent ten
sal oock Uwe Edele Grootmogende niet onbekent sijn wat
quaet door den genoemde Flores Willemsz in deselve revolte
soo door aenradinge ende opstoockinge soo gesecht wert is
gewracht dat oock op den dijck quam als de heer Moens
geslagen wiert ende de andere heeren moesten vluchten,
niet als een mensch maer als een besetene soodat ick
van eenige, onder andere van de schout van Serooskercke
hebbe hooren seggen dat het goet was dat hij, namentlijck
Flores Willemsz, soo laet quam dat apparentelijcke anders
[f.2r.]
noch slimmer soude hebben afgeloopen, dat oock genoemde Flores
Willemsz een persoon was, trots, boos, genegen tot
seditie ende nieuwicheden, dat oock geseght wert ten tijde
als tegen Antonij Sijmons procedeerde met geladen
pistolen in sijn sack ginck, soude die van Domburgh als
haer geliefde wel kunnen betuijgen, gemerckt ende gehoort
te hebben alle hetwelcke bij Uwe Edele Grootmogende wel
geconsidereert sijnde, vertrouwe mijne oprechticheijt ende
onnooselheijt daeruijt sult bevinden ende daerdoor
genegen sijn mij in Uwe Edele Grootmogende sauvegarde te
nemen, verleenende mij de gunstige hant om uijt dese
mijne droefheijt wederomme in gerusticheijt bij mijne lieve
huijsvrou ende kinderkens te mogen komen ende woonen,
Uwe Edele Grootmogende ende ons lieve vaderlant (waer
mij doenlijcke is) dienst te bewijzen, verhope Godt de
Heere Uwe Edele Grootmogende herten alsoo sal bewegen dat in ’t
korte in mijne droefheijt sal werden getroost, waerin
mij vertrouwende.
Edele Grootmogende Heeren, sal Uwe Edele Grootmogende in de genadige
protexie der Alderhoochste bevelen ende toewenschen
een geluckige ende vreetsame regieringe, altoos blijvende
U Edele Grootmogende
ootmoedigen ende bedroefden dienaer
Cornelis Golijath.
dato den 18en octobrii
anno 1656
Meer lezen
Bovenstaande transcriptie maakt deel uit van het achtergrondverhaal over Cornelis Goliath, wereldberoemd kaartmaker in Zeeland en Zuid-Amerika
/zeeuwse-verhalen/cornelis-goliath-1617-1660-wereldberoemd-kaartmaker-in-zeeland-en-zuid-amerika