Scan: 
resultaat: 
GIDS102Gids Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684 (1692)
2-2035.2Volgnrs 253-510, 1675 mrt 25-1683
Bestandnaam:
NL-MdbZA_2_2035.2_415-03.jp2
Datering:
1675 mrt 25-1683
Vorm:
1 pak
NB:
De stukken zijn voorzien van een rondstempel met volgnummer. Deze nummering is circa 1970 aangebracht en is sindsdien veel gebruikt bij verwijzingen. De nummering keert ook terug in het laatste deel van de bestandsnaam van de scans.
Specificatie:
Het bij de scans getoonde nummer betreft een automatisch gegenereerd nummer en heeft geen relatie met het volgnummer op het stuk. Een globale herleiding: scannr 1 = volgnr 253 | scannr 100 = volgnr 290 | scannr 200 = volgnr 330 | scannr 300 = volgnr 376 | scannr 400 = volgnr 421 | scannr 500 = volgnr 462 | scannr 579 = volgnr 506.
Volgnummer:
386 van 591
Duurzaam webadres
Download
Hieronder kunt u het bestand downloaden: Download
Transcriptie

[Volgnr 415, folio 2v:]

2.
Of den vaandrigh Noordingh niet
vraagden, hoe dat de luytenant Schoppens
sulkken geweldt maakten na besette
waght, en Metjen Harmens daarop
niet klaagde van den luytenant Schoppens
geslaagen te zijn.

2.
Den heer Noordingh antwoort: "Ja".
Mr. Harmen Doncker antwoort: "Ja".
Mr. Creijn Francken antwoort, dit
niet wel te weeten.

3.
Of den vaandrigh Noordingh den luytenant
Schoppens niet versoght ende gebeden
heeft, dat hij dogh na huis zoude
gaan, en deselve Schoppens daar niet
na hoorende, maar Metjen Har-
mensz gescholden: "Gij hoer, gij beest,
gij sult tappen", en nam een glas
brandewijn dat voor het waghts-
volck geschonken was, en gooyden
het glas en de brandewijn in
Metjen Harmens' aangesight.

3.
Segt den vaandrigh Noordingh gesien te
hebben, dat d' heer Schoppens het glas
na Metjes lijf gooyde.
Mr. Harmen Donker antwoort: "Ja".
Mr. Crijn Francken antwoort, gesien
te hebben dat den luytenant Schoppens de
brandewijn over Metjen Harmens'
lijf gegooten heeft, en het glas
tegen de vloer zien breeken.

4.
Of zij niet gesien hebben dat den luytenant
Schoppens buyten deur tradt op de stoep,
alwaar den heer Vlam, uyt sijn bedde
komende, neffens den vaandrigh Noordingh
den luytenant Schoppens met alle soetigheyt
wilden persuadeere om met Metjen
Hermensen te reconsileeren, en deselve luytenant
seyde: "Kondt gijlieden het afmaeken,
ik sal een stoop voor de heeren ten
besten geeven".

4.
Den heer Noordingh antwoort: "Ja", doch
niet in presentie van den heer
Vlam gepasseert te zijn.
Mr. Harmen Donker antwoort: "Ja".
Mr. Crijn Francken antwoort: "Ja".

5.
Of den heer Vlam neffens den vaandrigh
Noordingh en 't waghtsvolk met den
luytenant Schoppens daarop niet sijn binnen-
getreeden.

5.
D' heer Noordingh antwoort: "Ja, doch
zonder d' heer Vlams presentie".
Mr. Harmen Doncker antwoort: "Ja".
Mr. Crijn Francken antwoort: "Ja".

6.
Of zij aan Metjen Harmensz niet
versoghten om de saak met den
luytenant Schoppens af te maken, en deselve
Metjen hetselve heeft afgeslaage,
en den luytenant Schoppens daarop presen-
teerden een voetval aan Metjen
Harmensz te doen, en antwoorde Metjen:
"Gaat uyt mijn oogen, ik wil u niet
zien, en komt en spreekt morgen".

6.
D' heer Nordingh zeght: "Ja", maar
niet gehoort dat Metjen zeyde:
"Komt morgen en spreekt dan".
Mr. Harmen Doncker antwoort: "Ja".
Mr. Crijn Francken antwoort: "Ja".

[Volgnr 415, folio 3:]

7.
Of den luytenant Schoppens daarop
niet zeyde: "Gij hoer, gij beest,
gij bent een hoer, en dat zal ik
uw bewijsen", waarop den heer Vlam
zeyde: "Is dat nu al wel, Schoppens,
dat gij die vrouw nu soo scheldt
en slaat; dat de waght niet
hier was, ik zoude uw wel uyt
den huys krijgen, wat aangaan
is dit in de nacht".

7.
Den heer Noordingh antwoort op dit artikel,
dat den luytenant Schoppens verschijde
injuriuse scheldtwoorde aan
Metjen Harmensz heeft gedaan.
Mr. Harmen Donker seght, doen op
de stoep geweest te zijn, en niet ge-
hoort te hebben.
Mr. Crijn Francken seght, gehoort
te hebben dat den luytenant Schoppens:
"Gij bent een hoer, en uw man is een
schelm", en de rest van dit artikel
niet wel gehoort te hebben.

8.
En of den luytenant Schoppens daar-
op niet antwoorde: "Gods bloedt! Godt
dood me, ik zou ulieden al den
donder wel uit den huys slaan,
en gij bent een schelm, Vlam!"

8.
Den heer Noordingh seght, die of dier-
gelijke woorden in substantie
gehoort te hebbe.
Mr. Harmen seght, nogh op de
stoep geweest te zijn, en zulckx
niet gehoort te hebben.
Mr. Crijn seght op dit articel, dat hij
buyten is geweest.

9.
En of zij niet gesien hebben,
dat daarop den heer Vlam
de luytenant Schoppens een slagh in
zijn aangesight gaf, ende den
luytenant Schoppens wederom
slaande, dat zij voorder zijn
handtgemeen geworden.

9.
D' heer Noordingh segt, dat d' heer Vlam den luytenant
Schoppens een klap à twee heeft gegeven,
en den luytenant Schoppens aan d' heer Vlam weder.
Mr. Harmen Donker zeght, niet ge-
hoort te hebben de woorden, maar
op het geveght is ingekoomen van de
stoep, en d' heer Vlam en luytenant Schoppens
geschijden en de handen uyt het
haar losgemaakt te hebbe.
Mr. Crijn segt, den luytenant Schoppens met d' heer Vlam
handtgemeen gevonde te hebben.

10.
En of daarop de kaars niet
is onder de tafel gevallen,
en dezelve wederom opsettende,
den luytenant Schoppens sijn rapier
trock, en verschijde slaagen
op den heer Vlam deede, waar-
van een houw is doorgegaan
in zijn hooft, met groote
bloedtstortinge.

10.
D' heer Noordingh antwoort: "Ja", sonder op de
kaars acht gegeven te hebben.
Mr. Harmen Donker antwoort: "Ja", en
soo den heer Vlam hemselven
onder de tafel niet ontweeken
hadde, soude meer houwen ofte
slaagen geraakt hebben.
Mr. Creijn Francken antwoort: "Ja".

Gebruik CTRL + scroll om te scrollen