[Volgnr 365, folio 1v:]
contrarie U. Ed. Mo intentie is, soo geeft mij tot antwoorde:
‘klaeght. De Staten sijn mij veel gelt schuldigh
en hebben mij geruïneert ^ dat se mij betalen. Ick
sal ’t gouvernement quyteren en aen hare ordres
restitueren want ick en kan het niemant van passe
maken etc. Ick hebbe geoordeelt Ed. Mo., de
zaken tot soodanigen extremiteit gekomen sijnde,
mij volgens eet en plight te ontlasten van U. Ed.
Mo., in eenige deelen aen te wijsen ter wat
oorsake dit schoone lant verloren staet te gaen
en wij tot de uitterste extremiteiten te vervallen,
tenware hare Ed. Mo. daer in corten gelieven
te voorsien etc.’
Edele Mo. heeren
Desen is copie van mijnen laetsten met cappiteyn
Bonte gesonden, waeraen mij gedrage. Wij sijn hijer
in groot verlangen naer eenigh goet redres in de
regeringe en secoers want staen haest tot de
uitterste extremiteit te komen. De indianen doen
nu en dan nogh al veel schade. Bovendien loopen
veel negros wegh en wij sitten naer gewoonte
stil sonder de vieant te gaen vinden. Jae wort
selver gevreest dat se ons hijer op Surnaemsburg
en tegelijck op Torarica sullen overvallen
daer se goede occasie toe hebben want wij leggen
open sonder eenige de minste beschansinge tot
onse defentie te maken. Het schijnt het genoegh is
den heer gouverneur sijn huys en fort maer soekt
te bewaren, latende de planters en borgers
ter proye van die barbaren. De levens-
middelen sijn alreede soo schaers dat veele
gebreck hebben soodat te vreesen is een disperate
resoluitie bij veele sal genomen worden,
tenware in corten secoers en verlightinge
quam. Den heer gouverneur heeft permissie aen eenige
van de Engelse natie gegeven om met een
goet getal negros af te gaen, hetwelcke ons
sooveel te meer verswackt en andre
ingesetenen onwilliger maeckt om hijer langer
te verblijven. Het is wel waer Ed. Mo.
heeren dat ick hebbe geremarcqueert dat