[Volgnr 365, folio 1:]

Surnaemsburgh, 19 desembris
1679

Edele Mog. heeren

Desen nevengaende is copie van mijnen laetsten
met cappiteyn Paulis Janse op Amsterdam gesonden.
De zaken van dese colonie sijn tsedert van slegt
tot veel arger geloopen, sijnde nogh eenige plantagiën
geruïneert en andre verlaten. Veel negros loopen
dagelijckx naer den vieant. Voorlede weeck hebben
eenige slaven weghgehaelt. Alle dese dingen
komen mij niet vremt edogh wel droevigh voor.
Ick ben nu tusschen drie à vier maenden hijer
geweest, in welcken tijt wel veel resoluitiën
sijn genomen om den vieant tegens te gaen dogh
niets in ’t werck gestelt daer den droogentijd wel
goede gelegentheit toe gegeven heeft. Wij sijn hijer
alle seer verwaghtende dat U. Ed. Mo. eenige
naerder ordres tot redres in de regeringe sullen
afgesonden hebben, want op dese wijse kan ick U. Ed.
Mo. versekeren dat wij dit goede lant in corten
quyt sullen geraken. De levensmiddelen beginnen
alreede te manckeren soodat ick een droevigh
eynde tegemoet sie, edogh soo der een persoon van

wijsheit, couragie en genereusheit (die ongetwijffelt
bij de suyckerheeren en gemeente aengenaem
soude sijn) met maer eenhondert soldaten waren
afgesonden met een vaertuygh van 10 à 12 stucken,
soo soude ick niet twijffelen ofte wij souden
behouden blijven, maer op dese wijse (alschoon
wij soo ruïneusen oorloge niet en hadde[)] soo soude
het lant verloren moeten gaen. Daer en is niet
een persoon van de grootste tot de minste ofte
klagen met fondament van ongelijck. De juistitie
wort vertreden en staet meest in de capprice van
een persoon naerdat sijn hooft hem nu of dan
tegens de gereghtigheit dicteert. Mijn emolumenten
daer den maerschalck heeft connen van leven
worden mij t’eenemael afgenomen. Ick hebben
geen acces ofte rangh in eenige vierscharen.
Wil ick ijets ex officio versoecken, moet sulckx
als een particulier bij requeste doen. Als ick met Sijn
Ed. daerover in debat kome dat sulckx