[Volgnr 120, folio 1:]
Eedele Moogende Heeren
mijne Heeren Staaten van Zeelandt
Mijnen laasten aen Haare Eedele Moogenden is geweest den
9 januwarij laestleeden waerin den toestant van ’t landt
hebbe geschreven gehadt.
Op den 16 februwarij is hier aan de coerzijde een schip gecomen
van de vorst van Coerlandt ende alsoo de oude plaatse van ’t fortt
besett hadde, soo hebbe haer afgehouden dat zij met geen
goet aen landt zijn gecomen, dewijle geen order van
Haare Eedele Moogenden en hebbe om freemde naatiën
op het landt te admitteeren.
Ditto zijn de Coersche offisieren in de Roode Clipbaij
gecomen, te weeten den commandant met den coopman van ’t
schip. Zij thoonden een donnatiebrief van den coninck
van Engelandt van jaar 1664 van dit geheele landt
Tabago, waervan de coppie per naasten nevens de rolle van
al het volck der vrije lieden van dit landt sal oversenden
met het oorlogsschip, gelijck voor deesen geschreven hebbe.
Den 19 ditto soo zijn de Coersche volckeren met schip en al
vertrocken, vertrouwe naar de Barbados ende seijden sich
breeder bescheijt te zullen brengen van Haare Eedele Moogenden.
Den hoecker Westersoeburgh is op den 8 februwarij
naar de beneeden eijlanden gegaen om passagiers voor hier
en Zurniaem. Verwachte denselven alleure hier weederom.
Ditto 18 soo is een schip van mijne heeren Lampsins alhier op de
reede gecomen waer Capiteijn op is Marcus Pietersen.
Heeft niets meedegebracht als vier paerden, eenige jonge
koebeesten, schaapen voor de plantagie van de voorgenoemde
heeren. Hebbe meede van ditto Capiteijn verstaen dat het
oorlogsschip Schaackerloo al ses weecken voor
zijn vertreck naer Zurniaem was vertrocken ende den
meergemelten Capiteijn Marcus is in vijf weeken
van Vlissingen hier op de reede overgeseijlt. Hebbe
tot noch toe van ’t genoemde oorlogsschip niet vernoomen
noch eenige tydinge van Zurniam. Ben daerover ten
hoogsten verwondert,