[Volgnr 119, folio 1v:]
groot verlangen Haare Eedele Moogende naader order
ende resolutie van dit landt tegemoet, weete niet
wat ick dencken sal, dewijle dat het soo lange aen-
loopt, wil verhoopen dat het geensins door foute is van
grondich onderricht, deweijle mij altijt daeraen
hebbe laaten geleegen zijn.
Hebbe de twee posten besett met guarnisoen, te weeten
hier in de Roode Clipbaij ende aen de Coerzijde,
het volck is nochal reedelijcken te passe, maer
gants naackt van kleedinge, soo van schoen, cousen
en alles soodat daermeede gants geen raat weete
hoedaenigh te stellen met de soldaaten.
Den toestant van ’t landt is meede reedelijcken ende teegen-
woordich alle daag schoon weeder, alleen mancqueert
eenigh adsistentie van slaven, ende meede eijndelijcken
wie dat hier meester van ’t landt sal zijn, alle de
inwoonderen verhoopen ijmmers met Godt, dat het aen
geen ander meester comen sal, als aen Haare Eedele Moogende,
zijn bij de tweehondert zielen sterck van vrije lieden
behalven ’s lants dienars ende slaaven.
Ende al het volck hebben sulcken goeden moet om voor-
waerts te comen, soo wanneer dat haer maer de handt
gebooden mochte worden, om macht te hebben om yts te
connen doen, waervan d neegros d’ fleur zijn.
Hier is nu een boot gecomen van St. Christophel van
eenen Volmareim, brengt eenigh goet aen zijn maat,
een planter alhier, met 2 à 3 eesels tot een begin.
Van mijn gesontheijt beginne nu Godt danck een weijnich te
beeteren, verhoope d’ continwatie.
Van eenigh ander nieus weete niets, dan hoore datter
vijf cooningsscheepen met eenige branders aen de
Franse eijlanden zijn, om aldaer de handelaers vandaen
te suijveren
vertre
[Volgnr 119, folio 2:]
van de indijanen weeten niet beeter als van vreede.
Eijndige ende verblijve altijt dien ick ben etc.
was onderteyckent
Haare Eedele Moogende
geaffecteerde ende getrouwe
Actum Nieuw-Walcheren
op ’t fortt Vlissingen maert 16
anno 1669