Sinds 2019 zijn de archieven van de rechtsvoorgangers van waterschap Zeeuws Vlaanderen in beheer van het Zeeuws Archief en te raadplegen voor publiek. Een aantal archieven was nog in bewerking of nog geheel niet geïnventariseerd. Op 14 maart 2023 zijn ook deze laatste delen toegankelijk en officieel overgedragen aan het Zeeuws Archief. Ze zijn nu voor iedereen te raadplegen.
Wat is er zoal in die archieven te vinden? Het gaat om de uitvoering van de waterschapstaken, dus om bestuur, financiën, maatregelen voor beheer en onderhoud aan dijken, wegen en werkzaamheden voor afwatering en de uitvoering van de waterzuiveringstaak. Je kunt bijvoorbeeld lezen over bestuurskracht en fusies in de jaren 1870 tot circa 1978. Opzichtersdagboeken, jaarverslagen en tekeningen laten zien dat in honderd jaar de techniek van het dijkbeheer enorm is verbeterd.
Daniel Obbink is de relatiebeheerder bij het Zeeuws Archief voor het waterschap en geeft met deze blog een inkijkje in de historische context van deze bijzondere archieven.
Overzicht van de laatste overgedragen archieven:
- 3500. Waterschap Het Vrije van Sluis 1941-1989, (1938) 1941-1989 (1994)
- 3501. Waterschap Het Vrije van Sluis 1990-1998, (1957) 1990-1998 (2001)
- 3537a. Waterkering van het calamiteuze Waterschap Tienhonderd en Zwarte, (1870) 1966-1977 (1980)
- 3544a. Waterkering van de calamiteuze Adornispolder, (1870) 1966-1977 (1981)
- 3567a. Waterkering van het calamiteuze Waterschap Oud en Jong Breskens, (1871) 1966-1977 (1980)
- 3596a. Waterkering van de calamiteuze Hoofdplaat- en Thomaespolder, (1871) 1966-1977 (1981)
- 3600.2. Waterschap De Drie Ambachten 1990-1998, (1964) 1990-1998 (2002)
- 3800. Waterschap Hulster Ambacht, (1952) 1965-1998 (1999)
- 3835a. Archief van de waterkering van het calamiteus Waterschap Walsoorden 1871-1976 (1981)
- 3942. Adviesdienst Waterbeheer Zeeuws-Vlaanderen, 1988-1998
Uit deze archieven zijn belangrijke gebeurtenissen af te leiden die een rol spelen in de geschiedenis van de Zeeuwse waterschappen in de twintigste eeuw. Drie hoogtepunten in deze blog:
• Fusies in en na de Tweede Wereldoorlog
• Regeling voor calamiteuze polders en wat dat voor het interne bestuur betekende
• Waterzuiveringstaak vanaf de jaren zeventig
Fusies in en na de Tweede Wereldoorlog
De waterschappen werden vanuit het Rijk en de Provincie Zeeland aangespoord tot het vormen van grotere bestuurlijke eenheden. Een belangrijke aanleiding hiervoor was de stormvloedramp van 1953. Maar voor sommige waterschappen was al gedurende de Tweede Wereldoorlog besloten tot fusie, zoals het Vrije van Sluis dat op 1 januari 1942 ontstond. Rampen maakten duidelijk dat vooral het beheer van waterkeringen en binnendijken grote investeringen vergden om ze te verhogen en versterken, en dat de bestuurlijke ‘versnippering’ moest worden tegengegaan. Zo ontstonden vanaf de jaren veertig van de vorige eeuw ook in Zeeuws-Vlaanderen steeds grotere waterschappen zoals het Vrije van Sluis, Hulster Ambacht en De Drie Ambachten.
Polders en waterschappen
Zeeland kende aan het begin van de twintigste eeuw veel polders en waterschappen. Dit was historisch gegroeid door de voortdurende inpoldering van aanwassen, de schor- en slikgronden, aan de grote polders die al in de middeleeuwen tot stand waren gekomen. Ieder nieuw ingedijkt stukje land vormde weer een nieuw waterschap met een eigen bestuur en ingelanden ofwel bewoners (boeren) met stemrecht. Al aan het eind van de achttiende eeuw werd ingezien dat deze lappendeken niet goed genoeg was voor een de kostbare investeringen in het dijkbeheer en voor een sterk bestuur.
Het Vrije van Sluis
Eind 1941 vond bezuiden de Westerschelde de eerste grote fusie plaats tot het waterschap Vrije van Sluis, dat tot stand kwam door de samenvoeging van 76 polders en waterschappen en vijf zogenaamde suatie- of afwateringsschappen. Dit waren gespecialiseerde waterschappen die als enige taak de afwatering naar zee hadden.
In de archieven is terug te vinden dat de eerste jaren van het bestaan van het Vrije van Sluis niet gemakkelijk waren. De Duitse bezetting, grote schade aan waterstaatkundige werken door oorlogshandelingen en een groot gebrek aan (fysieke) arbeidskracht hadden grote invloed. De toestand waarin het waterschap verkeerde werd in 1945 door de griffier als volgt verwoord: ‘Desolater dan ooit liggen daar de vele wegen en angstig hoort men des winters bij stormen het water beuken op de verzwakte zeeweringen’. Pas in de tweede helft van de jaren vijftig kwam er een kentering en kroop het waterschap langzaam uit het dal waarin het zich sinds de oprichting bevond.
Regeling voor calamiteuze polders
Het buitenbeheer van de polders die een waterkerende functie hadden, was een aanmerkelijk zwaardere en meer kostbare taak dan die van de inliggende polders en waterschappen. Naar een oplossing hiervoor is al vroeg in de geschiedenis van de waterschappen gezocht. Er werden vaak ingewikkelde bestuurlijke constructies en financiële verdeelsleutels bedacht om de kosten zo eerlijk mogelijk over de waterkerende en inliggende polders te verdelen. Dat was de regeling van de calamiteuze polders, waarbij inliggende polders bij moesten dragen in de kosten van de waterkering, evenals de Staten-Generaal en de Staten van Zeeland.
Steeds was de kostenverdeling een bron van geschil. Vanaf halverwege de achttiende eeuw is de verdeling van de kosten tussen de waterschappen onderling en de provincie opnieuw in reglementen geregeld. In de negentiende eeuw is uiteindelijk een wet inwerking getreden (1870) waarbij ook het Rijk een belangrijk deel van de kosten ging dragen, maar minder dan de waterschappen en de Provincie Zeeland hadden gewenst.
De wet
De “Wet van den 19den Julij, 1870, houdende vaststelling der voorwaarden, waarop aan calamiteuse polders in Zeeland tegemoetkoming uit ’s Rijks schatkist kan worden verleend” hield in dat een polder (of een waterschap) die zichzelf te zwaar belast vond door de kosten van oeververdediging en zeewering, op zijn verzoek door Provinciale Staten met goedkeuring van de Kroon calamiteus kon worden verklaard.
Er werd dan een afzonderlijk waterschap, de waterkering, opgericht, dat werd belast met de zorg ofwel het besturen, beheren en bekostigen van de zeewering en de vooroever, het zogenaamde buitenbeheer. Daarnaast bleef de zorg voor het waterbeheer en de polderwegen, het binnenbeheer, berusten bij de polder die calamiteus was verklaard.
Dijkvallen bij Nummer Eén
Dijkvallen kwamen tot in de tweede helft van de vorige eeuw in Zeeland nog regelmatig voor, maar vanaf de jaren ’80 steeds minder. In West Zeeuws Vlaanderen gebeurde het sinds 1800 tot circa 1970 155 keer, in Oost Zeeuws Vlaanderen 357 keer. In heel Zeeland was zelfs meer dan 1100 keer.
Het Rijk heeft tot 1980 moeten bijspringen in de kosten voor het herstel van meerdere dijkvallen die zich hebben voorgedaan in de waterkering tussen Breskens en Hoofdplaat bij het gehucht Nummer Eén. Deze deden zich voor in 1964, 1973 en 1980.
In het archief van de Calamiteuze polder Hoofdplaat en Thomaes zijn stukken te vinden van de dijkvallen in 1964 en 1973 bij het gehucht Nummer Een, waaronder deze foto. Er blijkt ook uit hoe groot de kosten waren die gemaakt moesten worden voor het herstel.
‘Je weet het met de elementen maar nooit’
Toenmalige dijkgraaf Becu van dit waterschap sprak in de PZC van 30 oktober 1980 zijn zorg uit over de kwetsbaarheid van de waterkering en drong aan op het op deltahoogte brengen ervan uiterlijk vóór 1985. Dijkversterkingen moesten volgens hem nooit uitgesteld worden ‘want je weet het met de elementen maar nooit’.
Dijkvallen komen tegenwoordig gelukkig nog maar weinig voor. Wij zijn door onder andere door geologisch en morfologisch onderzoek, dijkversterkingen en de Deltawerken voorlopig veiliger dan ooit voor gevaren als dijkvallen en stormvloeden. In de toekomst zullen we echter te maken krijgen met nieuwe uitdagingen zoals de stijging van de zeespiegel.
Waterzuivering
In de derde plaats blijkt uit het overzicht dat de waterschappen vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw de waterzuiveringstaak werd toebedeeld. Deze was daarvoor in handen van de gemeenten. Onder invloed van het opkomend milieubewustzijn en de toenemende vervuiling van het oppervlaktewater trad op 1 december 1970 de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) in werking, waarin de waterzuiveringstaak bij de waterschappen werd belegd. Uit hoofde van deze nieuwe taak moesten de waterschappen zorgdragen voor het reinigen van het afvalwater door het bouwen van zogenaamde rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s) en het heffen en innen van verontreinigingsbelastingen. In sommige provincies werden speciale zuiveringsschappen en adviesdiensten opgericht. In andere provincies lag de taak bij de waterschappen zelf. Voorbeelden van adviesdiensten zijn in de archieven terug te vinden, zoals de Stichting ter bevordering van het milieu in Zeeuws-Vlaanderen en de Adviesdienst waterbeheer Zeeuws-Vlaanderen.