Bij afwezigheid van melasse werden de opslagtanks in de haven van Vlissingen in 1952 gevuld met traan uit Noorse walvisvaarders.
Walvistraan werd met name gebruikt in de margarine-industrie. Het welbekende Unilever-concern was dan ook gedurende lange tijd nauw betrokken bij en in de walvisvaart.
Walvisvaart
In de 17e en 18e eeuw voeren jaarlijks vele tientallen Nederlandse walvisvaarders uit naar Groenland en Straat Davis. Ook Middelburgse, Veerse en Vlissingse ingezetenen pikten een graantje mee. Aan deze tijd herinnert de (pas gerestaureerde) walviskaak opgehangen aan de Campveerse Toren in Veere.
Aan het eind van 18e eeuw was de Nederlandse walvisvaart nagenoeg verdwenen. Oorlogen, slechte vangstresultaten door een afnemende walvispopulatie in de traditionele jachtgebieden en concurrentie waren de oorzaken hiervan. Betekende dit dat de penetrante doordringende geur van traan dan nooit meer geroken kon worden in Zeeland? Nou nee, luidt het antwoord.
Opslagtanks
De Vlissingse haven beschikte over tanks speciaal gebouwd voor de opslag van melasse, maar wat te doen als er geen aanvoer is? Simpel, zoeken naar een vervangend product. In 1952 beperkte Frankrijk de import van melasse waardoor er weinig behoefte aan opslagruimte was en de Vlissingse tanks leeg dreigden te blijven. Het alternatief bleek walvistraan te zijn.
Halverwege maart 1952 arriveerde de Noorse tanker Pontos met 3.000 ton. [1] Het Noorse fabrieksschip Sideroy werd 15 april verwacht, ook met 3.000 ton. [2] Aan boord van de Sideroy werden de gevangen walvissen verwerkt voor onder meer traan. Overigens was Nederland in dezelfde periode ook actief in de walvisvaart namelijk met de Willem Barendsz (I en II) tussen 1946 en 1964.
Noorse traan
Op maandagavond 14 april liep de Sideroy binnen na een verblijf van zes maanden in de koude poolwateren met slechts een kort bezoek aan Kaapstad, Zuid-Afrika. Kaapstad was ook voor de Nederlandse walvisvaarders een belangrijke tussenstop. De Noorse bemanningsleden gingen de stad in op zoek naar vertier, eten en wellicht andere zaken. In een interview in de PZC vertelde een bemanningslid vol trots dat zijn schip het beste had gepresteerd van de tien Noorse fabrieksschepen dat seizoen, ondanks dat zij een van de oudste was.
Haar meegebrachte lading traan moest natuurlijk ook op kwaliteit worden gecontroleerd. Uit elke tank werd een monster genomen voor laboratorium onderzoek door dr. A. Verwey uit Rotterdam. Ook de op een bepaalde temperatuur gehouden tanks ontkwamen niet aan een inspectie. Op de wal werden voorbereidingen getroffen om de traan te kunnen pompen naar de opslagtanks. Dat alles speelde zich in het donker af om elf uur s’avonds – zij het dat de walinrichting en schip natuurlijk verlicht waren.
s’ Ochtends was de Pontos vertrokken na lossing van 3.000 ton en de Sideroy zou naar verwachting 3.200 ton lossen. Het was eigenlijk een geluk bij een ongeluk dat de Vlissingse opslagtanks leeg waren bij gebrek aan melasse. In Noorwegen was bovendien alle beschikbare opslagcapaciteit al gevuld met traan.
Men verwachtte dat de traan de hele zomer van 1952 in de Vlissingse haven opgeslagen zou blijven. Die verwachting kwam aardig uit. ’s Woendags vertrok de Sideroy weer. Op dat moment waren twee grote en twee kleine tanks tot de nok toe vol en een derde, kleine tank was voor 2/3 gevuld met traan. Er was wel een kleine klacht. Bij het schoonmaken van de tanks kwamen gassen vrij – tot verdriet van de arbeiders want het maakte het werken er niet fijner op.
Over welke hoeveelheden er precies en hoe lang werden opgeslagen, zijn niet echt veel details beschikbaar. Het ging in elk geval om tonnen. De PZC van 12 augustus meldde de aankomst van de Noorse tanker Jarama om 6.700 ton op te halen. [3] Zij bleef enkele weken liggen want haar vertrek wordt pas op 5 september in de krant gemeld. Als reden werd onder mee het schoonmaken van de tanks opgegeven. In plaats van de 6.700 ton eerder gemeld, nam zij slechts 300 ton mee. Zij moest eerst naar Hamburg, Duitsland, om daar traan op te halen en zou dan terugkomen naar Vlissingen om de rest op te halen. Op 17 september meerde zij om 3 uur s’ochtends opnieuw af in de Vlissingse haven, nu voor het ophalen van nog eens 6.400 ton.
Om een idee te krijgen hoe lang dat overslaan van de opslagtanks naar de tanks aan boord van de Jarama duurde: Men begon op 17 september om 10 uur en de volgende dag was men om 10 uur klaar, oftewel 24 uur. Tegelijkertijd waren de waltanks ook geleegd. Die 24 uur gold volgens de lokale kranten beschreven als een Vlissings record. Het zal waarschijnlijk nooit meer gebroken worden.
Walvisvaarder in beeld
Voor zover na te gaan zijn er geen foto’s bewaard gebleven van het bezoek van de bovenstaande schepen aan Vlisssingen. Dat is spijtig, toch zijn er in onze beeldbank foto’s van een walvisfabrieksschip terug te vinden. In 1954 kwam de Olympic Challenger namelijk olie bunkeren bij het S.H.V. bunkerstation in de Buitenhaven. Plaatselijke fotograaf Dert schiet dan een aantal foto’s.
De Olympic Challenger was eigendom van de beroemde schatrijke Griekse reder Aristoteles Sokatres Homer Onassis (1906-1975). Diens walvisvaartavontuur bij Peru, Chili en Zuidpoolgebied duurde slechts enkele jaren (1950-1956). De gevolgen voor de walvisstand in die zes jaar waren groot: zo’n 20.000 walvissen vonden een bloedig einde!
Het bedrijf had geen al te beste naam. De arbeidsomstandigheden aan boord lieten behoorlijk te wensen over. Het schip opereerde vanuit het Duitse Kiel met een Duitse bemanning. Op vrijdag 6 augustus 1954 deed Olympic Challenger als eerste walvisvaarder sinds de Tweede Wereldoorlog Vlissingen aan om olie te bunkeren. Op dat moment werd het opperdek vervangen, dat gebeurde elk seizoen omdat de traan het dek aantastte.
Een paar maanden later legde de Peruaanse regering beslag op haar en pas na het betalen van een forse boete werd zij weer vrijgegeven. April 1956 werd zij, inmiddels Japans eigendom, opnieuw aan de ketting gelegd. Nu op verzoek van Noorse walvisvaartondernemingen vanwege de financiële schade die zij hadden geleden toen Onassis in 1952 buiten het seizoen op walvissen joeg. In mei kwam het tot een minnelijke schikking tussen beide partijen.
1. Noorse tanker, gebouwd in 1949 te Hoboken, België, eigendom van Hvalfangerselskap Pelagos A/S, manager Svend Foyn Bruun, thuishaven Tönsberg, Noorwegen.
2. De in de kranten vermelde naam Sideroy zette mij op een dwaalspoor. Het befaamde Engelse Lloyds Register of Shipping vermeldde geen schip van deze naam. Pas na intensief onderzoek bood een Noorse publicatie soelaas. De juiste naam was Suderöy! Zo blijkt eens te meer dat gegevens moeten worden gecheckt aan de hand van meerdere bronnen. Nu was het veel gemakkelijker meer over haar te weten te komen. Zij werd in 1913 gebouwd bij de beroemde Engelse scheepswerf Armstrong Whitworth & co., Newcastle, was eigendom van Hvalfangst A/S, manager Knut Knutsen O.A.S., thuishaven Haugesund, Noorwegen. Enige technische gegevens: 5.857 bruto en 3.343 net register tonnage, 11.000 ton deadweight en als afmetingen 445.5 x 57.5 x 33.1 voet, zeg maar een slordige 135 x 17,4 x 10 meter. De opmerking in de krant dat zij relatief oud was klopt als wij kijken naar het bouwjaar, in 1952 was zij namelijk bijna 40 jaar oud. Uiteindelijk arriveert zij in 1964 in Bremerhaven, Duitsland waar haar de slopershamer wacht.
3. Franse tanker, gebouwd in 1920 te Glasgow, Schotland, eigendom van Sopecoba SA, manager Svend Foyn Bruun, thuishaven Port Gentil, Frankrijk.
- www.delpher.nl
- Krantenbank Zeeland
- Warsailors.com) Suderøy Factory & Whale Catchers – Norwegian Merchant Fleet 1939-1945 (warsailors.com)
- WARSHIPSRESEARCH: Panamanian whale floating factory Olympic Challenger 1943-1975
- Lloyds Register of Shipping diverse jaargangen
- Zeeuws Archief, Archief N.V. Haven van Vlissingen 1914-1983 toegang 7341 inventarisnummer 4.
- J.N. Tǿnnesen and A.O. The History of Modern Whaling, 1982.