Hr.Ms. Noord-Brabant diende de Koninklijke Marine van 1926 tot 1940 in verschillende hoedanigheden.
Aan het eind van de 19e eeuw was er behoefte aan snelle, licht gepantserde kruisers voor het beschermen van de verbindingen met Nederlands-Indië en voor verkenningsdoeleinden. Deze kruisers worden ook wel pantserdekschepen genoemd.
Men koos ervoor het ontwerp van de Engelse lichte Apollo-klasse kruiser (1892) als basis te gebruiken en toe te snijden op de Nederlandse eisen. Het eindresultaat (de Holland-klasse) wordt door velen beschouwd als de mooiste ooit gebouwd voor de Koninklijke Marine. De Koninklijke Maatschappij De Schelde bouwde twee van de zes kruisers, namelijk de Zeeland en de Noord-Brabant.
Bouw van de Noord-Brabant
Op 26 april 1897 gaf het ministerie van marine opdracht tot haar bouw met als voorwaarde dat op 1 juli 1899 de proeftocht moest kunnen plaatsvinden.
Op 31 augustus werd de kiel met bouwnummer 88 gelegd op de zuidhelling. Op 22 oktober 1898 stond het schip in de spanten om op 17 januari 1899 door mejuffrouw Tiny Janszen te water worden gelaten. De officiële proefvaart vond op 28 september plaats. Kortom, er was niet voldaan aan de datum vastgelegd in het bouwcontract. Op 1 maart 1900 tenslotte leverde de werf het schip af.
In de tussentijd had het schip al in de internationale schijnwerpers gestaan. Wat was het geval?
Internationale belangstelling
De Schelde nam deel aan de wereldtentoonstelling in Parijs waar men een gouden medaille won. Op de tentoonstelling werden onder meer modellen, foto’s en tekeningen getoond aan het belangstellende publiek. Ook de Noord-Brabant werd zo onder de aandacht gebracht. In een gerenommeerd technisch Frans tijdschrift werd het schip uitvoerig beschreven.
Met een waterverplaatsing van 4.033 ton waren haar afmetingen 91,15 (tussen de loodlijnen)-94,70 (over alles) x 14,764 x 5,50 meter. De Noord-Brabant was geen langzaam schip met een snelheid van rond de 20 knopen. Haar bemanning ging in actieve dienst als kruiser 325 koppen tellen. De hoofdbewapening bestond uit 10-12cm kanons aangevuld met kanons van lichter kaliber. Zij was slechts licht gepantserd. De commandotoren werd beschermd door 10 cm en haar dek door 5cm dik pantser.
De uiteindelijke bouwkosten bedroegen meer dan 2 miljoen gulden. Dat is exclusief pantserplaten, artillerie, inventaris etc. waarvoor de marine verantwoordelijk was. Toen het schip voor de eerste keer in dienst werd gesteld, was maar liefst ƒ 3.045.607,00 uitgegeven.
Het artikel in het Franse tijdschrift bracht de commissarissen op het idee een geïllustreerd portfolio samen te stellen voor potentiële klanten. Hierbij werd in eerste instantie met name gedacht aan Duitsland en Spanje. Later werd ook getracht Rusland in het concept te interesseren. Ondanks alle moeite en de vanuit het buitenland toegezwaaide lof zijn er echter nooit bouwopdrachten aan De Schelde verstrekt.
Duitse keizer op bezoek
Na haar indienststelling bij de marine bezocht zij onder meer Kiel waar de Duitse keizer haar bezocht. Iedereen was vol lof en Duitse marineofficieren waren zeer geïnteresseerd in haar. Toen men echter probeerde orders te krijgen, luidde het officiële bericht dat Duitsland haar eigen schepen bouwde.
Ondertussen waren de enige klachten afkomstig van de stokers, zij vonden het te koud aan boord! De ventilatie werkte te goed.
Japans-Russische oorlog
Tijdens de oorlog tussen Japan en Rusland in 1904-1905 deed de Noord-Brabant dienst in Nederlands-Indië. Samen met enkele van haar zusterschepen, met de steun van enkele pantserschepen, moest de Nederlandse neutraliteit worden gewaarborgd. Dat was geen sinecure aangezien beide oorlogvoerende partijen schepen bezaten die twee tot drie keer groter waren en zwaarder bewapend dan wat de Koninklijke marine bezat.
Van oorlogs- tot logementsschip
Misschien is tot 1925 de meest opzienbarende gebeurtenis uit haar bestaan dat zij in 1914 het lichaam van de Nederlandse overste Thomson naar Nederland terugbracht. Hij was in Albanië tijdens een vredesmissie gesneuveld.
Het schip werd in 1920 van de vlootsterkte afgevoerd en overgedragen aan het ministerie van Justitie om te worden verbouwd tot logementsschip voor ter beschikking van de regering gestelde minderjarigen. Vanwege geldgebrek kwam deze verbouwing stil te liggen en in 1925 werd de Noord-Brabant teruggegeven aan de Koninklijke Marine.
Na een verbouwing tot logementsschip werd het schip in 1926 naar Vlissingen overgebracht. Vanaf dat moment werd zij met name gebruikt voor de opleiding van matrozen te Vlissingen. Het leven aan boord was strak georganiseerd en begon in de winter om 07.00 en in de zomer om 06.00 uur waarna een heel programma werd afgedraaid. Onder meer Marinus Olivier beschreef in zijn levensverhaal Olie en vuur op de golven hoe het er aan toe ging.
Het schip deed nog steeds dienst toen in 1940 Nederland door Duitsland werd aangevallen. Haar bemanning trachtte haar op 17 mei tot zinken te brengen. Dit lukte slechts ten dele en de boven wateruitstekende bovenbouw werd daarom in brand gestoken. Reparatie bleek zinloos en het wrak vertrok op 1 september naar een scheepssloperij in Hendrik-Ido-Ambacht.