De Nederlandse en dus ook de Zeeuwse visserij verkeert vandaag de dag in zwaar weer. Voor een aanzienlijk deel van de vloot dreigt sloop. In diverse havens liggen schepen opgelegd, zoals de ARM-15, die al meer dan een jaar stilligt in Vlissingen. Opvallend is het aantal Engelse vissersschepen. Alhoewel, ze hebben een Engelse thuishaven maar het zijn in feite Nederlands uitgevlagde schepen.
In begin jaren vijftig van de vorige eeuw gebruikten Duitse vissers Vlissingen als transitohaven. Dat was net zo snel afgelopen als begonnen en er werden weinige sporen achtergelaten. Foto’s zijn nog niet opgedoken en ook onze normaliter rijke archieven laten ons in de steek. Alleen met behulp van kranten kan nog een en ander worden opgedoken. Opvallend zijn de gegevens die elkaar tegenspreken. De termen loggers en kotters zijn in de kranten en archiefstukken door elkaar gebruikt.
De Vlissingse haven kampte na afloop van de Tweede Wereldoorlog met grote schade. In 1954 was men nog niet klaar met het herstel. Zo waren de aanlegplaatsen ten oosten van het station nog steeds onbruikbaar. Wel was aan de oostzijde van de Buitenhaven een nieuwe marinesteiger in gebruik genomen. Dit kwam ten gunste van de Handelskade die tot dan toe noodgedwongen overbelast werd. Verder was door de officiële opening van de nieuwe sluizen de verbinding vanaf de Schelde tussen de buitenhaven en beide binnenhavens en het Kanaal door Walcheren na tien jaar eindelijk weer hersteld.
Vlissingen transitohaven voor Duitse haringvissers
In het Zeeuwsch Dagblad van donderdag 24 november 1955 verschijnt een bericht dat Duitse haringloggers hun vangsten in Nederlandse havens willen gaan lossen. Vlissingen wordt genoemd als mogelijke transitohaven. De Nederlandse vissers zien een en ander met argusogen aan; bang dat hun eigen uitvoer naar Duitsland in gevaar komt. De haring die gevangen werd door Duitse vissers, werd vooral geleverd aan de visverwerkende industrie. Toch was een deel ook voor de individuele consument bestemd. Ondanks dat de Duitse markt beheerst werd door de Nederlandse visserij, kwam het voor dat de concurrentie met de Duits gevangen haring flink was. De reden van de ommezwaai van het lossen in Nederlandse havens was natuurlijk van financiële aard. Tot dan toe namen zogenaamde moederschepen de vangsten op zee over van de loggers voor verder vervoer. Het was echter sneller en goedkoper de haring aan te voeren in een Nederlandse haven: de haring werd dan niet naar de veiling gebracht maar rechtstreeks overgeladen in spoorwegwagons en vervoerd naar Duitsland.
De krant vermoedde dat achter dit verhaal Nederlandse belanghebbenden zaten die samenwerkten met de Duitse vissers. Doel was het in handen krijgen van de Duitse consumentenmarkt met als gevolg lagere prijzen door het grotere aanbod. De bestaande gegarandeerde ‘opvangprijs’ voor slechte tijden bood niet echt soelaas en kon zelfs belemmerend werken. Dit was al gebleken bij de uitvoer naar België. De Duitse vissers hadden eerder geprobeerd hun vangsten in Oostende af te leveren voor verzending naar Duitsland maar hadden daar bot gevangen. Belgische havenarbeiders weigerden te lossen en de Duitse vissers dropen onverrichterzake af naar zee. Ook een poging in Breskens faalde, omdat ook hier de lossers in eerste instantie niet wilden meewerken. In Breskens was bovendien nog sprake van oud zeer, daterende van 1948-1949 toen Nederlandse haringvissers geen medewerking kregen in Vlissingen en sindsdien uitweken naar Breskens.
In Vlissingen waren nog geen Duitse schepen aangekomen. Dit kwam mede door de slechte vangsten op dat moment. Wel vonden er gesprekken plaats tussen een zekere heer Precht en Nederlandse haringhandelaars waarvan de uitkomst onbekend was. Directeur Mijs van het Vlissingse havenbedrijf was het niet eens met de Bressiaanse opvattingen. Vlissingen was als publieke haven verplicht elk binnenkomend schip te lossen indien mogelijk. Zonodig was er voldoende personeel beschikbaar om na de kerst twintig Duitse vissers te kunnen helpen. Wel was Vlissingen niet goedkoper dan Breskens. Uit de Vlissingse raadsnotulen blijkt echter dat in Vlissingen ook niet alles op rolletjes liep. In de vergadering van 16 december vraagt raadslid Marijs aan het college wat er waar is van de negatieve houding van het havenbedrijf. Er zou niet de nodige medewerking zijn verleend bij het lossen van de vangsten van de Duitse haringloggers. Met enige spijt voor de Bressiaanse belangen wilde hij dat de kansen voor de Vlissingse haven benut werden, wanneer deze zich voordeden. De burgemeester antwoordde dat er gesproken was met de directie van het havenbedrijf en stelde dat hun geen blaam trof. Wel was hem bekend dat de Duitse schepen problemen hadden met het lossen. Daarnaast had men in eerste instantie geen vervoersvergunning per vrachtauto voor het buitenland. Dit laatste was opgelost. Het was nu maar afwachten hoe het verder zou verlopen..
De Stem meldt op 3 december 1955 dat in de laatste week van november het eerste span Duitse schepen, namelijk de Annke Christa SG 16 en Annke II SG 17 – beiden afkomstig uit Schöstadt – hun vangsten hadden gelost, al ging het om een schamele tien ton. Het ging hierbij om zogenaamde Kriegsfischkutter. [1] De tweede keer dat zij binnenliepen was de vangst een stuk groter. Omdat een en ander naar alle tevredenheid was verlopen, was de Duitse reder geadviseerd meer schepen te sturen. Dat kon oplopen tot maar liefst veertig spannen haringkotters. In de tweede week van december zou het om zes spannen gaan. In de raadsvergadering van 13 januari 1956 werd medegedeeld dat een Duitse kotter 164 ton haring had aangevoerd.
Vlissingen thuishaven voor Nederlandse haringvissers?
Nederlandse vissers waren niet blij met het vooruitzicht dat er meer en meer Duitse vissers naar hun visgronden zouden afreizen en Vlissingen bleek nu voor hen een bespreekbare optie. Met name het snelle lossen en laden en de goede transverbinding met het achterland speelden een grote rol. Door het constante waterpeil kon men gebruik maken van transportbanden, iets wat eerder in Breskens niet lukte. Vissers vroegen nu medewerking van het Vlissingse gemeentebestuur. De stad werd aantrekkelijk als thuishaven. Dat was niet zo vreemd, aangezien de vissers in het weekend daar in de haven lagen. Iets wat vandaag de dag nog steeds zo is. Er werd een grote houden barak als noodvismijngebouw neergezet. Op korte afstand was een moderne weegbrug beschikbaar en een grote loswal waar de vis direct in spoorwagens geladen kon worden waarvan de rails verbonden waren met het spoornet. Ondanks dit alles werd het ook in Vlissingen geen succesverhaal. De vismijn bleef angstaanjagend stil. Ja, er kwamen Duitse schepen binnen maar niet in de gehoopte en/of verwachte aantallen en bovendien liepen zij ook Oostende binnen. En Breskens zou aan het langste eind trekken. Geen sluizen, voldoende lossers, nettenhandels, reparatiebedrijven etc. En niet van enig belang ontbloot, de vishandelaren kwamen niet naar Vlissingen toe. De vissers moesten dus naar de vismijn in Breskens toe.
Vlissingen bleef in trek voor Duitse haringvissers
Ondanks alle voor en tegens kwamen de Duitse haringvissers in 1957 toch weer naar Vlissingen toe. Midden november hadden twee spannen van het Genossenschaft Heiligenhafen hun vangsten gelost. De vangstresultaten waren echter teleurstellend. Niettemin had het havenbedrijf een gok genomen dat in 1957 zo’n veertien schepen of, erg optimistisch, ruim dertig spannen zouden komen. Om voldoende ligplaats te garanderen mochten slechts drie in plaats van zes tot zeven libertyschepen in de haven worden opgelegd. Deze uitbreiding was een noodzaak omdat de seizoensharingvisserij op de Noordzee fors toenam. Dat toont zich ook in het bezoek van de Duitse schepen. Zestien schepen losten maar liefst 722 ton haring tegen de 164 ton een jaar eerder. Dat was een uitschieter, want in 1957 was dit gedaald tot 257 ton gelost door acht schepen. Met de drie gulden vergoeding per ton leverde dit de vismijn 771 gulden op. Daarnaast losten Urker vissers nog eens 64 ton. Het boekjaar 1957 eindigde overigens met een verlies van 3.903 gulden voor de vismijn.
Het plotseling einde
Het hoe en waarom blijft vooralsnog een raadsel, maar in 1958 is het afgelopen met Vlissingen als Duitse transitohaven. Duitse schepen blijven weg, alleen Urkers en Scheveningers komen nog. Dat kan niet veel hebben voorgesteld. In de raadsvergadering van 29 juni 1962 stelt het college voor de eertijds aangekochte houten barak – staande op de landtong tussen de Eerste en de Tweede Binnenhaven – in huurkoop over te doen aan N.V. Nimeta. Inmiddels staat de barak al vier jaar leeg en is de haringaanvoer gestopt. Wethouder Gilllisen Verschage betwijfelt of in de toekomst deze aanvoer weer terugkomt. Want alles gaat naar Breskens en Vlissingen valt buiten de boot. De huurkoop wordt dan ook door de raad geaccepteerd.
[1] Kriegsfischkutters werden eind 1941 ontworpen op basis van bestaande ontwerpen en afhankelijk van aanpassingen bruikbaar voor meerdere oorlogsdoeleinden. In vredestijd konden ze veel moeite worden omgebouwd tot vissersschepen. Dat is na de Tweede Wereldoorlog ook gebeurd. Vandaag de dag bestaan er nog diverse van deze schepen, al zijn ze omgebouwd voor de (zeilende) pleziervaart.
- Gemeentelijk Bureau voor Sociale Zaken-Gemeentelijke dient van Sociale Zaken 1918-1987 (toegang 7212)
- N.V. Haven van Vlissingen 1914-1983 (toegang 7341)
- Archief Kabinet Burgemeester van Vlissingen 1937-1969 inv.nrs. 56 en 68 toegang 7107)
- Archief Gemeente Vlissingen raadsnotulen 1955 1955 (https://hdl.handle.net/21.12113/04397DF5A45446B0B69CA22848711B36)
- Arnoldus, Henri. Vijftig jaar NV Haven van Vlissingen 1934-1984
- Krantenbankzeeland.nl
- Krantenbank Delpher.nl