Het coronavirus houdt momenteel het dagelijks leven van eenieder in zijn greep. Met man en macht wordt geprobeerd het virus zoveel als mogelijk te controleren, de negatieve effecten te beperken en een vaccin te ontwikkelen. Hoewel de gevolgen van en maatregelen tegen dit virus van ongekende en ongeëvenaarde grootte zijn voor Nederland, is het niet voor het eerst dat men in Nederland te maken krijgt met een ziekte waar niet direct een oplossing voor is.
Ook Schouwen-Duiveland heeft door de geschiedenis heen te maken gehad met uitbraken van besmettelijke ziektes. Een voorbeeld is de difterie-uitbraak die in 1862 en 1863 te Bruinisse rondwaarde.
Difterie is een infectieziekte die wordt veroorzaakt door een bacterie die via hoesten van mens op mens wordt overgebracht. De symptomen bestaan uit koorts, moeilijk slikken en een zere keel. Voor kleine kinderen een gevaarlijke en soms dodelijke ziekte.
Toevalligerwijs adverteerde op 8 oktober 1862 professor Holloway in de Zierikzeesche Nieuwsbode met een zalf die, naar eigen zeggen, verschillende keelziekten kon genezen. Hij kon toen niet bevroeden dat zijn advertentie heel actueel was. Een dag daarvoor was namelijk in Bruinisse het eerste geval van difterie vastgesteld.
Uit de verschillende krantenberichten is het verloop van de ziekte goed te volgen. Het begon eerst klein maar aan het einde van november waren van de ruim 1500 inwoners die Bruinisse telde reeds 22 mensen besmet (geraakt) waarvan vier mensen waren overleden. Evenals nu het geval is, was het de vraag waar de besmetting vandaan kwam, en waarom juist in Bruinisse. Men dacht aan het ‘levendige verkeer’ dat het vissersdorp had met Zuid-Holland en België. Bruinisse was ‘onder de Zeeuwsche gemeenten meermalen de zetel van de in dit gewest aangebrachte ziekten’. Het gebrek aan ‘zindelijkheid’ (hygiëne) had een grote nadelige invloed om verdere besmetting te voorkomen.
Aan het einde van 1862 was het aantal besmettingen gestegen tot 59 en stond Bruinisse bekend als ‘de schrik van de omtrek’. Het is opvallend dat tot dat moment alleen het dorpje getroffen was en de ziekte zich niet verder in de provincie verspreidde. De plaatselijke geneesheer Samuel de Graag werkte met ‘onvermoeide zorg voor, en stipte behandeling zijner lijders, van welken rang of stand ook, zelfs met voorbijzien van eigen gevaar’. Zijn kloekmoedige arbeidsethos eiste echter een hoge tol. Op 22 februari 1863, na een ziekbed van vier dagen, overleed de geneesheer tot grote droefenis van de wanhopige Bruenaren.
Het aantal besmettingen bleef tot maart stijgen (167 zieken) waarbij ook gevallen in Sint-Maartensdijk en Renesse werden gemeld maar vlakte daarna snel af. In mei kon de vlag uit, de gevreesde keelziekte was een halt toegeroepen waarna de balans opgemaakt werd. In totaal waren 216 mensen ziek geworden waarvan zesentwintig waren overleden. Een percentage van 12 procent, een stuk hoger dan nu bij het coronavirus het geval is. In 1890 vond de Duitser Emil Adolf von Behring een antiserum uit dat in 1957 werd opgenomen als onderdeel van het DKTP vaccin. In Nederland is sinds 1994 geen enkel sterfgeval meer gemeld.
In 1862 en 1863 werd in Bruinisse met man en macht gewerkt om mensen beter te maken en de ziekte uit het dorp te krijgen. Hierbij liep die dienstdoende geneesheer zelf grote risico’s voor anderen. Het heeft veel raakvlakken met de problematiek van nu. Hopelijk wordt snel een vaccin gevonden zodat het coronavirus uit de wereld geholpen kan worden.