Willem-Alexander en Maxima laten Vlissingen in 2013 links liggen in tegenstelling tot Willem IV die er in 1751 uitgebreid werd ingehuldigd.
Koning Willem-Alexander en koningin Maxima rijden Vlissingen voorbij bij hun kennismakingsbezoek aan de provincie. Dat is in historisch perspectief opmerkelijk omdat in de Tachtigjarige Oorlog Vlissingen de eerste Zeeuwse stad was die voor de prins van Oranje koos. Goes en Middelburg, plaatsen die wel worden aangedaan, bleven daarentegen lang Spaansgezind!
Willem van Oranje
In het verleden gaven de Oranjes wél vaak acte de présence in de stad. Willem van Oranje liet in 1580 zelfs een onderkomen in de stad bouwen: het Prinsenhuis. De Oranjes waren dan ook erfheer van de stad. De eerste Oranje die Vlissingen in zijn ‘bezit’ kreeg was Willem van Oranje in 1581.
Prins Willem IV
Het Vlissingen van 5 juni 1751 stond helemaal in het teken van de prins Oranje; van een monarchie was in die tijd immers nog geen sprake. Die dag werd Prins Willem IV als erfheer van Vlissingen ingehuldigd. Een uitbundig feest, dat zich niet tot een half uur beperkte.
Prins Willem IV was reeds op 1 juni in Veere ingehuldigd als markies en resideerde tijdens zijn verblijf in het Zeeuwse te Middelburg.
De Vlissingers lieten zich van hun beste kant zien. Voorafgaand aan de vijfde juni had burgemeester Van der Mandere d’Ouwerkerk de prins onthaald op zijn buiten en hem vergast op een uitstekende maaltijd. Hetzelfde hadden de leden van het stadsbestuur Lambrechtsen en Van Dishoek d’Outhuizen op de derde en de vierde juni gedaan. Op die laatste dag had de prins ook de nieuwe sluis in het dok geïnspecteerd.
Om de intocht van de prins vlekkeloos te laten verlopen waren alle karren, wagens en koetsen buiten de stad gedirigeerd en was de Grote Markt afgesloten, op de uitgang naar de Bierkade na.
In de ochtend van vijf juni reed een afvaardiging bestaande uit vooraanstaande Vlissingers naar Middelburg om de prins en zijn gevolg op te halen. Onderweg waren verschillende erebogen ter ere van de prins opgericht.
Zelfs in Oost-Souburg, zo bericht een ooggetuige, had men zijn best gedaan: “Deeze erebogen waaren, ’t is waar, zeer eenvoudig, en alleenlijk met gevlochten groente versierd, doch niet te min uit eene hartelijke genegenheid gesprooten, en spreekende getuigen van de liefde en hoogachtinge, die men dien dierbaren vorst toedroeg“.
Net buiten de Rammekenspoort, ter hoogte van het buiten van burgermeester Lambrechtsen, hield de stoet stil. Na een korte toespraak van de president-burgemeester Jacob van der Mandere d’Ouwerkerk kreeg de prins de sleutels van de poorten van de stad aangeboden, die op een zilveren schaal lagen in een rode fluwelen zak.
Vervolgens ging de stoet de Rammekenspoort binnen en reed over de Dokkade, waar aan weerskanten de weeskinderen stonden opgesteld. Via de Walstraat, de Nieuwendijk, de Zuidstraat (nu Beursstraat) en de Bierkade (nu westelijk deel van het Bellamypark) kwam het gezelschap aan op de Grote Markt. Zodra de vorst het stadhuis betrad klonken er 21 saluutschoten en speelde het carillon.
Na de aanspraak van de president-burgemeester vertoonde de prins zich in het venster van de burgemeesterskamer. In het raam was een rood fluwelen kussen gelegd om hem te ondersteunen.
Vervolgens las secretaris De Clijver de eed voor, die door de prins met ‘zeer veele teerhartigheid afgelegd werd’. Ook de burgers beloofden trouw aan de prins. “Alles onder eenen ongemeenen toeloop van menschen, die hunne oogen niet genoeg verzaadigen konden met het beschouwen van dien dierbaren, zoo lang gewenschten en nu eindelijk verkreegenen vorst.”
De menigte riep “Vivat Oranje”, het stadsgeschut liet opnieuw 21 keer van zich horen en het carillon speelde vrolijk het ‘airtje, Wilhelmus van Nassauwen’. Daarna volgden talloze toespraken die de Prins op “de minzaamste en beleefdste wijze en met veele tederheid” beantwoordde.
De prins wierp vervolgens zilveren gedenkpenningen in het talrijk toegestroomde publiek. Onze getuige meldt dat hierbij “vele hoeden, paruiken, mutzen, schoenen en muilen van het volk zoek raekten”.
Na dit gebaar van de vorst bekeek het gezelschap de oudheidkundige verzameling in het stadhuis, waaronder het harnas van Pacheco. Ook de zilveren fles, die volgens overlevering afkomstig was van Willibrord en waarvan de naam en het wapen van de stad afgeleid zouden zijn, werd niet vergeten. Als laatste bekeek men de eregalerij met de illustere voorgangers van de prins.
Om zes uur zette het gezelschap zich in het stadhuis aan een uitbundig banket. Tijdens de maaltijd droeg baljuw Lambrechtsen een gedicht voor, dat bij de prins nogal in de smaak viel. Een van de versen luidde:
D’ Almachtige zij lang de Zorger voor uw Leeve,
Op dat uw vroege Dood ons niet, beklemd, doe beeven.
En ’t zichtbaare evenwicht doe wanklen uit zijn’ stand!
Lambrechtsen kon toen nog niet weten dat de prins nog in datzelfde jaar zou overlijden.
De avond werd besloten met een daverend vuurwerk op de Grote Markt. Rond middernacht vertrok de prins en zijn gevolg vergezeld van ‘duizend zegenwenschen’ naar Middelburg waar hij de nacht doorbracht. De volgende dag reisde hij via Veere en Noord-Beveland naar Holland terug.
Een dag later kregen de kinderen van het weeshuis de restanten van het banket op hun bord.