Op 18 augustus 1811 verordonneerde de Franse overheid dat iedereen een achternaam aan moest nemen, die in het vervolg zou overerven van de vader (of ongehuwde moeder) op de kinderen. Dat was in Zeeland niet echt nieuws: vrijwel iedereen had al een achternaam.
Een enkeling gebruikte nog een patroniem, dat wil zeggen de naam van de vader met -zoon of (zeker in Zeeland) -se erachter. Dat was in vroeger eeuwen een heel gebruikelijke manier om iemand aan te duiden, maar vooral in grotere plaatsen gaf het al snel aanleiding tot verwarring omdat er nu eenmaal maar een beperkt aantal voornamen in gebruik was. Het gebruik om, zoals in het noorden en oosten van Nederland wel gebeurde, de naam van de boerderij als nadere aanduiding te gebruiken is hier nooit echt aangeslagen.
Dat er toch veel Zeeuwse families zijn met een achternaam als Cornelisse, Dingemanse en Lievense, afgeleid van voornamen, komt omdat die namen in 1811 al lang familienaam geworden waren. Het was dan niet de naam van de vader maar van een voorvader van lang geleden.
Er zijn in Zeeland dan ook maar weinig mensen ingeschreven in de Registers van Naamsaanneming. Voor zover ze bewaard zijn gebleven staan er in de steden vooral Joodse inwoners in: zij gebruikten vaak wel nog patroniemen.
Dat de diverse lokale overheden het aannemen van een (andere) achternaam toch wel heel serieus namen bewijst het bovenstaande lijstje, gevonden in een register van de Polder Oosterenban van Schouwen. Hierin legde één van de polderbestuurders vast wie er in zijn polder (die niet samenviel met een burgerlijke gemeente) van naam veranderd was. Het zijn er maar zes, en allemaal verruilen ze een patroniem voor een meer sprekende naam.
Voor wie nog meer wil weten: collega Leo Hollestelle legt uit hoe het zit in een filmpje van Omroep Zeeland.