Na de publicatie van het boek “Middelburg 17 mei 1940 – Het Vergeten Bombardement”, bleven er vragen over het bombardement van Middelburg onbeantwoord. Was het een terreurbombardement of ging het om een tactische beschieting? Wie kon de verwoesting van Middelburg ten lasten worden gelegd? Wat is er sindsdien nog gezegd en geschreven over het bombardement en wat valt daarover op te merken? Twee auteurs van Middelburg 17 mei 1940 – Het Vergeten Bombardement belichten deze vraagstukken opnieuw.
Op 17 mei 2015 is het 75 jaar geleden dat een groot deel van de Middelburgse binnenstad door oorlogsgeweld werd verwoest. Vijf jaar geleden, in mei 2010, verscheen het boek Middelburg 17 mei 1940. Het vergeten bombardement (HVB), dat wij samen met Koos Bosma, Victor Laurentius en Anneke van Waarden-Koets schreven en samenstelden.
Het was het eerste grote overzichtswerk, gebaseerd op uitgebreid archiefonderzoek in binnen- en buitenland (Duitsland, Engeland en Frankrijk), dat over het ‘vergeten bombardement’ verscheen. Het was tevens de eerste publicatie waarbij veel ‘nieuw’ archiefmateriaal (zoals het ‘Duitse witboek’ of Tätigkeitsbericht Sonderkolonne Schnock in het ministerie van Buitenlandse zaken te Berlijn en het privéarchief van burgemeester Jan van Walré de Bordes, thans in het Zeeuws Archief) kon worden benut. Ook werd in het boek een historiografisch overzicht van het ‘bombardement’ gegeven.
Inmiddels zijn we vijf jaar verder. Wat is er sindsdien nog gezegd en geschreven over het bombardement en wat valt daarover op te merken? We zullen in dit artikel ingaan op de belangrijkste publicaties en daarbij ons commentaar geven aan de hand van drie hoofdthema’s:
- Was het een terreurbombardement of ging het om een tactische beschieting?
- Is de verwoesting op het conto van de Duitsers of op dat van de Fransen te schrijven (of waren beide partijen schuldig)?
- Hoe staat het met de beeldvorming van het ‘vergeten bombardement’?
Terreurbombardement?
Niet iedereen is het met de conclusies van HVB eens. In een gastcolumn in de PZC van 22 mei 2010 schreef oud-staatsraad Jan van der Weel dat de aanval op Middelburg in strijd was met het humanitaire oorlogsrecht, waarbij hij zelfs de term terreurbombardement niet schuwde. Hij vond het dan ook een “groot manco” van het boek dat niet alleen een juridische, maar ook een morele veroordeling van het bombardement op Middelburg ontbreekt.
In een artikel in het blad Zeeland van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, begin 2011, diende Tobias van Gent Van der Weel van repliek. In tegenstelling tot juristen, zo stelde de medeauteur van HVB, zijn historici terughoudend in een normatieve of moralistische benadering van geschiedenis.
Wel/niet in strijd met het Landoorlogreglement (LOR)
Hij ging in het vervolg van zijn stuk dieper in op de vraag of het bombardement in strijd was met het toen geldende oorlogsrecht. Artikel 27 van het Landoorlogreglement (LOR) schrijft voor dat bij het bombarderen alle mogelijke maatregelen genomen moeten worden om religieuze, culturele en wetenschappelijke gebouwen, historische monumenten en ziekenhuizen te sparen.
Al snel nadat het LOR in 1910 formeel van kracht werd, zo opperde Van Gent, vonden ingrijpende veranderingen in de oorlogvoering plaats. Zo waren in de Eerste Wereldoorlog zowel snelheid als schaal van militaire operaties aanzienlijk toegenomen waardoor het LOR achterhaald bleek.
LOR al in Eerste Wereldoorlog achterhaald
Een van de gevolgen van de nieuwe militaire werkelijkheid was dat een frontgebied veel meer omvang kreeg. Tot ver achter de eerste linie lagen loopgraven, artillerieopstellingen, reserve-eenheden, commandoposten en waren aan- en afvoertroepen actief. Voor de strijdende partijen werd het hele vijandelijke frontgebied tot een diepte van wel 20 kilometer doelwit voor artilleriebeschietingen en luchtaanvallen.
In 1914-’18 werden dan ook verschillende historische steden kort achter een gevechtslinie (zoals Ieper of Verdun) zwaar getroffen. Hun verwoesting was het onontkoombare gevolg van het feit dat in een frontgebied (mede door het ontbreken van precisiewapens) geen onderscheid werd gemaakt tussen civiele en militaire doelen. Als de frontlijn naderde werden de burgers van steden daarom ook geëvacueerd.
Pogingen om LOR aan te passen niet geratificeerd
Na de Eerste Wereldoorlog werden diverse pogingen ondernomen om het oorlogsrecht aan te passen aan de militaire praktijk. Van Gent verwees naar de Hague Rules of Air Warfare (1922-1923) en de Convention for the Protection of Civilian Populations Against New Engines of War (1938). In de onderhandelingen om te komen tot nieuwe afspraken werd onder andere een onderscheid tussen dorpen en steden gemaakt: wel of niet in de onmiddellijke nabijheid van de frontlinie of militaire eenheden en installaties. Geen van deze conventies werd echter formeel geratificeerd.
Middelburg in de vuurlinie
Niet voor niets waarschuwde een Franse generaal op 11 of 12 mei 1940 nadrukkelijk de burgemeester van Middelburg, Jan van Walré de Bordes, dat de bevolking van zijn stad gevaar liep door het naderende oorlogsgeweld. Indien de Fransen de oostzijde van Walcheren zouden verdedigen in een poging de Duitse opmars te stuiten, dan kwam Middelburg in de vuurlinie te liggen (‘De verwoesting van Middelburg’, verslag van Van Walré de Bordes, 24 mei 1940, ZA, AdB 77).
Enkele dagen later werd zijn vrees bewaarheid. Op 17 mei slaagde rond het middaguur een kleine Duitse troepenmacht er in om over de Sloedam te komen en een bruggenhoofd te vestigen op nog geen zes kilometer afstand van de Middelburgse binnenstad. De Duitsers kwamen vervolgens onder zwaar spervuur te liggen van Franse mitrailleurs, artillerie en scheepsgeschut. De voorhoede van SS-troepen rukte niet verder op maar groef zich in.
In deze patstelling beschoot Franse artillerie vanuit Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren de Sloedam, terwijl Duits geschut op Zuid-Beveland de Franse verdedigingslinies op Walcheren onder vuur nam. In dit artillerieduel, dat de hele middag aanhield, werd ook Middelburg af en toe getroffen. De brand die de Middelburgse binnenstad verwoestte, was daarom het gevolg van tactisch storingsvuur en niet van een strategisch bombardement.
Juridische veroordeling?
Volgens Van Gent is een juridische veroordeling van het bombardement van Middelburg op basis van het humanitaire oorlogsrecht lastig. Een strikte hantering van het LOR lijkt onterecht vanwege het feit dat verschillende artikelen onvolledig en verouderd waren. Deze werden dan ook door alle strijdende partijen genegeerd, waardoor de Middelburgse tragedie allesbehalve uniek was.
In de Tweede Wereldoorlog werd het bombarderen van burgerdoelen schering en inslag. Ook de geallieerden benutten hun overwicht aan vuurkracht optimaal. Burgers werden vaak het slachtoffer van de collateral damage die het gevolg kon zijn van deze wijze van oorlogvoering. Zo schroomden de geallieerden bijvoorbeeld eind 1944 niet om geheel Walcheren onder water te zetten om de Duitsers te verdrijven.
Bewijs voor doelbewust bombardement ontbreekt
Naar aanleiding van het artikel van Van Gent klom Van der Weel, in samenwerking met oud-rechter en oud-militair L.W. van de Merbel, andermaal in de pen. In hun weerwoord, dat begin 2012 opnieuw in het tijdschrift Zeeland verscheen, verwierpen zij grotendeels Van Gents interpretaties.
Zij beschouwden het bombardement op Middelburg wel degelijk strijdig met het humanitair oorlogsrecht. Over de door Van Gent aangehaalde conventies uit de jaren dertig stelden zij dat deze regelingen niet van kracht waren en daarom geen geldingskracht bezaten (pp. 18, 20).
Klaarblijkelijk was hier sprake van voortschrijdend inzicht, want in de publicatie van zijn jeugdherinneringen uit 2004 ( Opeens was alles anders ) betrok Van der Weel nog wel nadrukkelijk de Hague Rules of Air Warfare in zijn argumentatie dat Middelburg het slachtoffer was geworden van een terreurbombardement: “Volgens sommigen hebben zij zelfs de status van gewoonterecht (recht dat geldt ondanks het ontbreken van een formele grondslag)” (p. 161).
Zonder dat er een bewijs werd geleverd spraken Van der Weel en Van de Merbel in hun artikel verder over een “doelbewust bombardement” (p. 20) en “dadelijk koos [de SS-generaal] voor een langdurig en intensief bombardement op de stad” (p. 21).
Het bombardement paste ook “perfect in het recept voor de agressieve Duitse oorlogsvoering die in september 1939 begon met de luchtaanvallen op Warschau, en vervolgens op 14 mei in de verwoesting van Rotterdam” (pp. 20-21). Middelburg 1940 werd zo ten onrechte op één lijn geplaatst met Warschau 1939 of Rotterdam 1940.
Bij de laatste twee aanvallen was er wel overduidelijk sprake van een doelgerichte Duitse operatie, die juist daardoor een andere schaal en intensiteit kende. Bij het luchtbombardement van Rotterdam, dat nog geen vijftien minuten duurde, vonden 800 mensen de dood en werden 24.000 woningen verwoest, tegenover de enkele uren durende beschieting en nog geen twintig doden en 600 vernielde gebouwen in Middelburg.
De twee juristen hielden vast aan het idee van een Duits terreurbombardement op de Zeeuwse hoofdstad, bedoeld om de “tegenstander tot overgave te dwingen of althans te intimideren” (p. 22). Zij negeerden hiermee de conclusie van HVB (p. 181) waarin de auteurs zich afvragen waarom de Franse troepen zich zouden overgeven na een aanval op een Nederlandse stad.
Meten met twee maten
Het grootste probleem was dat de twee juristen met twee maten maten. Waar het Duitse optreden volgens de letter van de wet scherp werd veroordeeld, kon de geallieerde omgang met hetzelfde oorlogsrecht op duidelijk meer clementie rekenen. De vergelijking van het Duitse optreden in 1940 met het geallieerde oorlogsgeweld in 1944-’45 was in hun ogen “volstrekt onjuist… Dit oorlogsgeweld was een noodzakelijk kwaad ten dienste van onze bevrijding, of anders gezegd, van de beëindiging van een onwettige toestand die jaren tevoren in het leven geroepen was door de Duitse agressie. Daardoor alleen al onttrekken deze gebeurtenissen zich ten enenmale aan een toetsing aan normen zoals hierboven ondernomen. De bevolking heeft het noodzakelijke geallieerde geweld ook aanvaard.” (p. 22).
Nog afgezien van het feit dat het geallieerde militaire geweld zeker niet overal aanvaard is (bijvoorbeeld door sommige Fransen), moet ook de vraag gesteld worden of het in alle gevallen als “noodzakelijk” bestempeld kan worden.
Zo was de militaire noodzaak van de geallieerde inundatie van geheel Walcheren in oktober 1944 discutabel, om nog maar te zwijgen van het grootschalige luchtbombardement op Dresden aan het einde van de oorlog.
Het bezwaar tegen de visie van Van der Weel en Van de Merbel is dat zij op zijn minst de suggestie wekt dat een land dat optreedt tegen een agressor zich minder aan de oorlogsregels zou hoeven te houden. Dit is een omstreden opvatting. Het oorlogsrecht geldt voor alle strijdende partijen. Indien een van de oorlogvoerende partijen met de claim te vechten tegen onrecht het gebruik van meer militair geweld zou kunnen legitimeren, is het hek van de dam.
Tot slot waren de twee juristen van mening dat ook historici zich tegen het onrecht van het bombardement van Middelburg zouden moeten uitspreken. Een dergelijke morele veroordeling wordt echter nog lastiger in het licht van een nieuwe, geruchtmakende visie dat niet de Duitsers maar de Fransen verantwoordelijk zouden zijn voor de verwoesting van een deel van het Middelburgse centrum.
Duitsers of Fransen?
Eind 2012 verscheen het boekje Gestold Verleden van de hand van Ton Goossens. Hierin onderschrijft de auteur de stelling dat er geen sprake was van een terreurbombardement maar dat de Middelburgse binnenstad getroffen is door een stadsbrand, veroorzaakt door tactische artilleriebeschietingen (pp. 77-78).
Nieuw is echter zijn bewering dat alleen Frans geschut de stad onder vuur zou hebben genomen. Waar hij op pagina 76 nog schrijft: “Er ontbreken bewijzen over Duits storingsvuur op Middelburg, maar het mag niet worden uitgesloten, omdat daar aanwijzingen voor bestaan”, laat Goossens aan het eind van zijn boek alle voorzichtigheid varen en concludeert hij stellig: “Gezien de onderzoeksresultaten moet de Franse artillerie zonder voorbehoud als de veroorzaker van de fatale stadsbrand worden gezien.” (p. 131).
Deze opvatting draagt hij sindsdien met verve uit. Hoezeer hij overtuigd is van zijn gelijk wordt geïllustreerd door zijn beroep op het gemeentebestuur van Middelburg om verwijzingen naar een ‘Duits bombardement’ op monumenten in de stad te verwijderen. Het Middelburgse college van Burgemeesters en Wethouders houdt zich echter wijselijk op de vlakte. Iedere aanpassing aan de monumenten zou immers betekenen dat het in de discussie stelling zou nemen. Het is wel jammer dat het debat op deze manier in de media en via de politiek en niet in een academische setting wordt gevoerd (zoals op een discussiebijeenkomst of in vakbladen).
In HVB (pp. 176 en 180) wordt onderkend dat op 17 mei 1940 ook door de Fransen op de stad is geschoten, maar de stelling dat Middelburg enkel en alleen door Franse granaten zou zijn getroffen is te kort door de bocht.
Goossens heeft in Franse militaire archieven enkele nieuwe documenten gevonden en hij heeft ook foto’s van een Duitse batterij bij Lewedorp boven tafel gekregen, maar hij slaagt er niet in zijn these met overtuigende bewijzen te onderbouwen.
De auteur baseert zich onder andere op ooggetuigen, vondsten van blindgangers, foto’s van de inslagen en Franse verslagen. Verschillende ooggetuigen in Middelburg hebben gemeld dat de granaten die Middelburg troffen vanuit het zuiden zouden zijn afgeschoten. Deze moeten volgens Goossens afkomstig zijn van de Franse artillerie in Zeeuws-Vlaanderen of van Franse schepen op de Westerschelde.
Bewijs voor uitsluitend Frans vuur ontbreekt
Het probleem met deze waarnemingen is echter dat een deel van het Duitse geschut, dat ten zuidwesten van Lewedorp stond opgesteld, zich ook ten zuiden van de Middelburgse binnenstad bevond.
Kees van Westreenen, die als jongen van veertien ooggetuige was, schreef in zijn commentaar op Gestold Verleden dat hij vlak bij zijn ouderlijk huis aan het begin van de Lange Noordstraat twee inslagen heeft waargenomen (tegen een boom in zijn tuin en tegen een huisje naast de Engelse Kerk) die onmogelijk vanuit het zuiden konden zijn afgevuurd.
Op pagina 119 schrijft Goossens dat uit archiefonderzoek blijkt dat in het centrum van Middelburg uitsluitend Franse blindgangers zouden zijn neergekomen. Het is echter onduidelijk welke archieven hij heeft geraadpleegd.
Op het lijstje van zes meldingen van Franse blindgangers in Gestold Verleden (p. 79) staat de verklaring van een sergeant van de kustartillerie dat hij in de Lange Noordstraat (tussen het stadhuis en de kerk) een niet-ontplofte granaat heeft zien liggen. Op Van Westreenen, die daar toen woonde, kwam dit relaas als weinig plausibel over. Aan beide kanten van de straat stonden volgens hem huizen in brand, dus er was geen tijd om een dergelijke blindganger te bestuderen. Bovendien heeft hij het verhaal van de blindganger in zijn straat later nooit gehoord, ook niet van degenen die daar op 17 mei aan het blussen waren.
Burgemeester onjuist geciteerd
In Gestold Verleden wordt ook burgemeester Van Walré de Bordes als een soort kroongetuige opgevoerd. Hij zou op 17 mei hebben waargenomen dat zijn stad door Franse artillerie was beschoten (pp. 70-71, 97, 100-101).
In 2014 verscheen een biografie over Van Walré de Bordes (‘Zijn open eenvoud was zijn grootste charme’). Auteur Jan Zwemer gaat daarin ook in op de vraag of de burgemeester wist wie verantwoordelijk was voor de ramp die zijn stad trof. Zwemer schrijft dat kort na de overgave, mede door de uitlatingen van de burgervader, verwarring ontstond over de toedracht van het bombardement. In de Hannoverischer Anzeiger, die op 24 mei 1940 verscheen, werd Van Walré de Bordes geciteerd. Hij zou uit de schootrichting hebben kunnen vaststellen dat Franse granaten Middelburg hadden getroffen. Het krantenartikel was geen officieel interview – de burgemeester had op 18 mei een Duitser op straat gesproken zonder te beseffen dat het een journalist betrof – en bevatte enkele pertinente onjuistheden.
In zijn privéarchief (ZA, AdB) is het krantenbericht te vinden met daarop de kanttekeningen van Van Walré de Bordes. “Onzin” schreef hij vijfmaal op het stuk, onder andere bij het bericht dat de autoriteiten in Middelburg niet wisten dat Nederland op 14 mei gecapituleerd had.
Goossens (pp. 114-116) en Zwemer (p. 102) constateren dat de burgemeester opmerkelijk genoeg geen commentaar had op de mededeling: “Jetzt wussten wir, dass es sich um französische Granaten handelt.” [Wij wisten nu, dat het Franse granaten betrof.]
De bewering in de krant dat onduidelijk zou zijn geweest waar de eerste granaten vandaan zouden zijn gekomen, ontkende hij echter evident door zijn opmerking: “Integendeel, zij kwamen van Zuid-Beveland.” Zwemer meldt dit laatste feit wel, maar Goossens echter niet.
Van Walré de Bordes schrok zo van alle consternatie die zijn uitspraken hadden veroorzaakt, dat hij later afstand nam van alle zinspelingen op een Frans aandeel in de verwoesting.
Implicaties hijsen witte vlag
Van grote betekenis over de mogelijke kennis die Van Walré de Bordes bezat over de herkomst van het granaatvuur, was het gesprek dat hij op 17 mei 1940 aan het einde van de middag voerde met de Franse schout-bij-nacht Platon. De Middelburgse burgemeester zocht even na 17.00 uur op het Nederlandse hoofdkwartier in de Koepoortstraat telefonisch contact met de Franse marinebevelhebber in Vlissingen.
Volgens hem werd de stad “heftig onder vuur genomen”. Van Walré de Bordes vroeg Platon of het geen misverstand zou geven als de Middelburgers de witte vlag zouden hijsen, terwijl de Fransen doorgingen met schieten (ZA, AdB 77).
Volgens Goossens duidt dit erop dat de Franse beschieting aanleiding was haast te maken met overgave van zijn stad (p. 97). Gemeentesecretaris Van der Veur legde in zijn memoires in 1945 (Middelburg in oorlogs- en bezettingsjaren) het ‘misverstand’ echter anders uit (p. 12). Hij baseerde zich hierbij op uitlatingen van de burgemeester en van luitenant De Booy, die getuige was geweest van het telefoongesprek.
De Nederlandse officieren waren bang dat de Duitsers het uitsteken van de witte vlag in Middelburg als een krijgslist zouden zien als tegelijkertijd de Fransen hun vuur niet zouden staken. Dat zou voor het Duitse leger reden kunnen zijn om heviger te gaan bombarderen.
Feit is dat Van Walré de Bordes er alles aan deed om Middelburg te behoeden voor nog meer oorlogsgeweld. Indien hij wist dat zijn stad door Franse granaten werd getroffen, dan mag je toch verwachten dat hij een andere conversatie met Platon zou hebben gevoerd. De burgemeester zou de Franse bevelhebber hebben bewogen om de beschieting op de stad te staken, er bevonden er zich immers geen Duitsers. In plaats daarvan verzocht hij de Fransman echter of hij de stad mocht overgeven, wat juist Frans vuur zou kunnen uitlokken omdat de Duitsers vervolgens Middelburg zouden binnentrekken.
Waarom zouden de Fransen de stad willen beschieten?
Het grootste bezwaar tegen de these van Goossens is dat hij geen geloofwaardige verklaring heeft voor de Franse beschieting van de Zeeuwse hoofdstad. Hij wijst er wel op dat zij mogelijk de Stationsbrug wilden vernietigen om bij terugtocht hun linkerflank te dekken (pp. 123-124). De vraag is echter of dit echt in het belang van de Fransen was.
Van Walré de Bordes had juist de brug geopend om te voorkomen dat de Fransen zich bij hun vlucht in de stad zouden verschansen (ZA, AdB 77). Aan het eind van de middag ging de Stationsbrug echter weer dicht en trokken veel Fransen zich uitgerekend via Middelburg terug. Kees van Westreenen heeft nog voertuigen door zijn straat zien rijden en na afloop van de strijd werd er op de Loskade en in het Stationsgebied veel achtergelaten Frans militair materieel gevonden.
Goossens merkt op dat voor beide strijdende partijen het afgeven van storingsvuur op Middelburg zinloos was (pp. 69, 85). Dit is zeker waar, maar er bestaan wel gradaties in onzinnigheid. Het is nogal een verschil of je – als Duits leger – zou besluiten om een stad te beschieten die zich op enkele kilometers van je bruggenhoofd bevindt (en die zwaar onder druk staat), dan wel – als Frans leger – om een stad van een bondgenoot onder vuur te nemen die achter je eigen linies ligt!
In de chaos van oorlogen worden veel fouten gemaakt. Maar om je artillerie beschietingen te laten uitvoeren (pp. 123-124) op een stadscentrum van een bevriende natie en dit enkele uren vol te houden is toch wel erg bont. Het lijkt ook onaannemelijk dat de Fransen bij vergissing hun eigen troepen in de rug aan het bestoken waren.
Gedurende de hele dag was er voortdurend contact tussen de Franse troepen op Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen, waarbij gevraagd werd om doelen in Zuid-Beveland en op de Sloedam te beschieten (HVB, pp. 88-90). Zo deed de commandant op Walcheren, generaal Deslaurens, even na 16.00 uur een dringende oproep voor massale vuursteun van artillerie en luchtmacht op de Sloedam. Omstreeks 17.40 uur meldde de Franse generaal de Duitse doorbraak op Walcheren. Pas vanaf dat moment was het voor de Fransen opportuun om hun geschut op Middelburg te richten, maar nog in hetzelfde bericht vroeg Deslaurens om Duitse troepenbewegingen naar Waarde op Zuid-Beveland te bombarderen (Frans militair Archief te Vincennes, SHAT, 29N387).
Conclusie
Ondanks de inbreng van de publicaties die sinds 2010 zijn verschenen, houden wij in grote lijnen vast aan de conclusies van HVB. Middelburg is op 17 mei 1940 getroffen door een Duitse beschieting, waarbij er ook Franse granaten en mogelijk enkele vliegtuigbommen op de stad vielen.
Het was geen intensief bombardement, maar over een periode van enkele uren werd het stadscentrum geraakt door storingsvuur. De specifieke omstandigheden die dag – het weer, het wegvallen van de waterdruk en het feit dat Middelburg praktisch verlaten was – hadden tot gevolg dat de beschieting een grote stadsbrand veroorzaakte, die een derde van de binnenstad in de as legde.
Wat ook een rol lijkt te hebben gespeeld is de theorie die L.J. Gilde onlangs in een artikel in De Wete (3, 2014) openbaarde. Doordat in strijd met het voorschrift de druk niet van het Middelburgse gasnet was gehaald kon de brand zo fel worden.
Beeldvorming
Hoewel de Documentatiegroep Walcheren 40-45 al in de jaren negentig van de afgelopen eeuw vraagtekens bij een luchtbombardement plaatste, zorgde vooral HVB voor een paradigmashift. Werd tot nu toe over het algemeen aangenomen dat het een Duits luchtbombardement was, een terreurbombardement zelfs, wij konden aantonen dat het bombardement in feite een mythe was. HVB werd goed ontvangen en kreeg, zowel regionaal als landelijk, de nodige positieve publiciteit.
Nederlandse Vereniging voor Militaire Historie
Mars et Historia (jrg. 44, nr. 3, 2010), het huisorgaan van de Nederlandse Vereniging voor Militaire Historie, noemde het “een standaardwerk” met “een monumentale uitstraling”. De recensie van HVB door Roelof van Gelder in NRC-Handelsblad (15 oktober 2010) vatte het mooi samen: “De granaten van de Duitse artillerie veroorzaakten branden, evenals ongelukkige beschietingen door de Fransen. En inderdaad, vanuit vliegtuigen zijn ook enkele bommen gegooid op militaire doelen in en bij Middelburg (…). Het was, zo luidt de conclusie van al het onderzoek, een geval van collateral damage.”
Televisieprogramma Andere Tijden
Op 15 mei 2014 wijdde het televisieprogramma Andere Tijden een aflevering aan de verwoesting van Middelburg tijden/afleveringen/2013-2014/Middelburg-tussen-twee-vuren.html. Nieuwe inzichten leverde dit niet op. Zowel HVB als Gestold Verleden werden aangehaald: “74 Jaar later is nog altijd niet volledig duidelijk wie de fatale beschietingen op Middelburg heeft uitgevoerd”, en “Waren het de Duitsers of de Fransen? Daarover zijn de meningen verdeeld.”. Discussie vond echter niet plaats.
Masterthesis Eric Lameijn uit 2014
Veel interessanter is de – ongepubliceerde – masterthesis waarmee de uit Middelburg afkomstige Eric Lameijn in 2014 afstudeerde in de geschiedenis (bij prof. dr. W.T.M. Frijhoff, Erasmusuniversiteit).
Lameijn onderzocht de receptiegeschiedenis van het bombardement. Hij wilde weten wat er in de loop der jaren over de verwoesting van het Middelburgse stadshart is geschreven en hoe de collectieve herinnering daardoor beïnvloed is. Met dat doel enquêteerde hij ook leerlingen van Nehalennia Stedelijke Scholengemeenschap in Middelburg.
In zijn historiografisch overzicht schrijft Lameijn over HVB: “Voor het eerst werd groots, goed onderbouwd en vooral publiek gesteld dat er van een Duitse terreur geen sprake kon zijn.” (p. 54).
Onthutsende conclusie masterthesis
De conclusie van zijn onderzoek is tamelijk onthutsend. Ondanks alle onderzoek en publicaties en de nieuwe inzichten van met name HVB wordt door meer dan de helft van de geënquêteerde brugklasleerlingen (die in 2012/’13 op de basisschool in groep 8 zaten) een Duits luchtbombardement “met het sterk naar Rotterdam neigende verhaal van de Duitse terreur als drukmiddel om het verzet te breken” (p. 74) als oorzaak van de Middelburgse verwoestingen gezien. Ligt hier misschien nog een schone taak voor onderwijsgevenden?
Laten we daarom maar eindigen met de overbekende uitspraak van Pieter Geyl: “Geschiedenis is een discussie zonder eind.”
Tekst: Tobias van Gent, Peter Sijnke
Deze bijdrage is eveneens verschenen in tijdschrift ‘De Wete’, mei 2015
Literatuur
- T. van Gent, ‘Een toetsing van het Duitse bombardement van 17 mei 1940 op Middelburg aan het humanitaire oorlogsrecht’, in: Zeeland 20.2 (2011), pp. 59-72.
- L.J. Gilde, ‘Een halfopen gaskraan? Nogmaals, de stadsbrand in Middelburg, 17 mei 1940’, in: De Wete 3 (2014), pp. 9-14.
- A.B.J. Goossens, ‘Gestold verleden. 17 mei 1940. Frans oorlogsgeweld op Middelburg’ (Middelburg 2012).
- E. Lameijn, ‘1000 bommen – of toch granaten? Het bombardement op Middelburg in het collectief geheugen’ (masterthesis Erasmusuniversiteit, 2014).
- P. Sijnke (red.), ‘Middelburg 17 mei 1940. Het vergeten bombardement’ (Vlissingen 2010).
- M.W.G. van der Veur, ‘Middelburg in oorlogs- en bezettingsjaren’ (Middelburg 1945).
- J.J. van der Weel, ‘Opeens was alles anders. Oorlogsjaren in Middelburg 1940-1944’ (Middelburg 2004).
- J.J. van der Weel, ‘Te gast: “Ik geloof dus niets van een flankbescherming”, in: Provinciale Zeeuwse Courant, 22 mei 2010.
- J.J. van der Weel en L.W. van der Merbel, ‘Nogmaals, het bombardement op 17 mei 1940’, in: Zeeland 21.1 (2012), pp. 13-24.
- C.J.P. van Westreenen, ‘Commentaar op het boekwerk “Gestold Verleden” (zp., zj. [2013]).
- J. Zwemer, ‘”Zijn open eenvoud was zijn grootste charme”. Jan van Walré de Bordes, inspirator en oorlogsburgemeester te Middelburg’ (Vlissingen 2014).