De Zeeuwse Tuinclub en de open Zeeuwse tuinen

Het archief van de Zeeuwse Tuinclub wordt beheerd door het Zeeuws Archief. De Zeeuwse Tuinclub vergaarde sinds haar oprichting in 1971 veel bekendheid. Marian Lenshoek van de Zeeuwse Tuinclub interviewde een aantal leden en schreef het volgende achtergrondartikel over de oprichting en groei & bloei van de Zeeuwse Tuinclub.

In de jaren ’60 van de 20ste eeuw had het tijdschrift ‘Onze Eigen Tuin’ een vaste ruilrubriek voor bijzondere vaste planten en zaden die niet verkrijgbaar waren bij reguliere kwekers. De rubriek, die vele jaren lang werd verzorgd door mevrouw M. Barendrecht-Hoen uit Heemstede, was erg populair en leidde tot interessante onderlinge contacten tussen particuliere tuiniers.

Mevrouw Barendrecht-Hoen wilde graag in het hele land tuinclubs oprichten met de bedoeling om zaden planten te ruilen en elkaars tuinen te bekijken. Regelmatig publiceerde zij artikelen over dit initiatief in ‘Onze Eigen Tuin’. In die tijd was slechts een beperkt aantal particuliere tuinen opengesteld voor publiek, dus dit was een hele nieuwe ontwikkeling.

In het najaar van 1969 werden de eerste tuinclubs gevormd in Heemstede, Amstelveen, Eindhoven en Oldeboorn (Fr). In de herfst van 1970 kwam er een officiële oproep in ‘Onze Eigen Tuin’ om in het gehele land tuinclubs op te richten met het doel: “onderling contact te verstevigen en meer kennis op te doen door het bezoeken van elkaars tuinen”.

1. Oprichting van de Zeeuwse Tuinclub in 1971

In 1971 nam Annetje van Voorst Vader-Stork uit Middelburg het initiatief om in Zeeland de eerste tuinclub op te richten. Samen met Madeleine van Bennekom bezocht ze mevrouw Barendrecht om van gedachten te wisselen over de uitgangspunten van een tuinclub.

Madeleine van Bennekom-Scheffer: “Mevrouw Barendrecht-Hoen was lid van wat later de Kennemer Tuinclub is gaan heten. Zij wilde in het hele land tuinclubs oprichten. Ze kende Annetje van Voorst Vader-Stork, die in 1971 het initiatief nam om de Zeeuwse Tuinclub op te richten. Samen zijn we vervolgens een keer gaan lunchen bij mevrouw Barendrecht thuis om te vragen wat precies haar bedoeling was. Mevrouw Barendrecht wilde dat particuliere tuiniers meer contact met elkaar kregen over hun tuinen. Het ging vooral om het uitwisselen van kennis en ervaring. Je moest interesse hebben in tuinieren maar ook zelf een bijdrage leveren en je tuin laten zien aan de andere tuinclubleden. Annetje van Voorst Vader heeft de tuinclub opgericht, maar wilde geen voorzitter zijn. Dat heb ik vervolgens 15 jaar gedaan, na mij van 1987 tot 2002 Maja Waterman-Van Hellenberg Hubar, gevolgd door Marian van Heel.”

Geen gezelligheidsclub

De Zeeuwse Tuinclub is geen gezelligheidsclub; belangrijk zijn de gezamenlijke interesse, het delen van ervaringen met het tuinieren en het stekken en ruilen van planten. Aanvankelijk konden geïnteresseerden zich aanmelden via Onze Eigen Tuin, maar al snel introduceerde de Zeeuwse Tuinclub een ballotage.

Alleen wie zelf tuiniert en bijzonder geïnteresseerd is in tuinen en planten kan lid worden. Centraal staan passie en de verdieping van kennis; de leden experimenteren zelf in hun tuinen met plantencombinaties. De tuinclub is vraagbaak en geeft adviezen.

Van vragenuurtje tot ruilochtend

De Zeeuwse Tuinclub organiseert een keer per maand een activiteit. In januari vindt een nieuwjaarsontvangst plaats op Kasteel Ter Hooge in Koudekerke, in maart is er een vragenuurtje; in april en in de herfst een ruilochtend van planten. Daarnaast bezoeken de leden gezamenlijk elkaars tuinen en tuinen elders in het land.

Ineke Lenshoek: “De Zeeuwse Tuinclub was bedoeld voor mensen met dezelfde interesse: wat zouden jullie doen met bepaalde borders of planten? Met elkaar overleg plegen over de tuin en planten, planten ruilen. ‘s Winters lag het eigenlijk stil in die eerste jaren. Pas later werd het een gewoonte om iedere maand iets te organiseren.”

“Voor de leden was de Zeeuwse Tuinclub was heel belangrijk voor de inspiratie en het enthousiasme. Je kwam er altijd vandaan vol ideeën en ging dan thuis direct aan de slag. Het ging niet heel serieus over een plant met een Hoofdletter, maar om de passie, de verdieping en het maken van plantencombinaties. Belangrijk is wel dat iedereen op zijn eigen manier in de tuin werkte en zelf met eigen combinaties experimenteerde. Je ging bij elkaar kijken in de tuin. Iedereen had zijn eigen problemen: combinaties die niet werkten, de lichtval was in iedere tuin anders. De tuinclub gaf dan advies.”

“Het was dus niet belangrijk om aan de anderen te laten zien hoe mooi je tuin was, maar om oplossingen aan te dragen voor problemen. Het bekijken van plantencombinaties vond ik zelf altijd een van de mooiste aspecten tijdens het bezoeken van andere tuinen.”

Geringe belangstelling in jaren ’70

In de jaren ’70 was tuinieren in Nederland niet een bezigheid die sterk in de belangstelling stond. Volwassen tuinen met bijzondere vaste planten waren er nauwelijks. De enige voorbeeldtuin in Nederland was die van Mien Ruys in Dedemsvaart.
Slechts een paar particuliere tuinen met bijzondere planten waren open voor publiek, zoals Walenburg in Neerlangbroek van het echtpaar Canneman-Philipse en de tuin van Poort Zuylenstein in Leersum van mevrouw van der Linden-’t Hooft.

Zaden halen in Engeland

Zelf planten en zaad halen bij interessante kwekers elders in Nederland of in het buitenland, met name Engeland, was de enige mogelijkheid om in de jaren zeventig en begin jaren tachtig aan interessante vaste planten te komen. Onderling ontstond tussen de leden van de Zeeuwse Tuinclub een ruilcircuit van zaden en gescheurde bijzondere vaste planten, waardoor de tuinen beschikten over een interessant sortiment planten.

Veel leden van de Zeeuwse Tuinclub lieten zich inspireren door Engelse tuinboeken en reisden naar Engeland om daar bijzondere vaste planten te kopen. In veel gevallen waren deze planten afkomstig van Boskoopse kwekers, die hun producten naar Engeland exporteerden. Ook werd zaad van bijzondere vaste planten besteld bij de Royal Horticultural Society.

Ankie Dekker: “Ik was erg onder de indruk van de verschillende Hydrangea’s die in Engeland verkrijgbaar waren. Die waren toen in Nederland niet te krijgen; alle planten die Nederlandse kwekers teelden werden geëxporteerd.”

In Engeland werd kennisgemaakt met de Hardy Plant Society, waarin geïnteresseerden hun kennis en ervaring deelden met betrekking tot vaste planten. De Hardy Plant Society had een belangrijke voorbeeldfunctie, want dit was precies wat de Zeeuwse Tuinclub beoogde: mensen met vergelijkbare interesses binden en kennis en ervaringen te delen met het tuinieren en zien hoe in andere tuinen werd getuinierd.

2. De open Zeeuwse tuinen

De Zeeuwse Tuinclub vormde tevens de basis voor openstelling vanaf 1977 van de eigen tuinen voor bezoekers. Zonder de Zeeuwse Tuinclub zou het idee om samen tuinen open te stellen waarschijnlijk nooit zijn ontstaan.

Het idee om interessante particuliere tuinen een weekend per jaar open te stellen was in die tijd vrij bijzonder. In dezelfde periode startte een vergelijkbaar initiatief in Limburg van drie indertijd beroemde tuinen: Huys de Dohm van Ineke Greve, de tuin van Jo en Marlies Eyck bij Kasteel Wylre en de tuin van Patricia van Roosmalen in Rekem, over de grens met België.

Onder het begrip de ‘Zeeuwse tuinen’ wordt verstaan vijf, vanaf 1986 vier grote tuinen aangesloten bij de Zeeuwse Tuinclub, die hun tuinen standaard één weekend per jaar openstelden voor publiek: Madeleine van Bennekom Scheffer in Domburg, Ankie Dekker-Fokker in Veere, Corrie Poley-Bom in Nisse en Ineke Lenshoek-van de Water in Kloetinge. De vijfde tuin was van Etta de Haes-Voorbeytel Cannenburg in Wemeldinge.

Liefde voor tuinieren, werkkracht en het delen van een passie

De open Zeeuwse tuinen lieten zien waar de Zeeuwse Tuinclub voor stond: de liefde voor het tuinieren, werkkracht en het enthousiasme om de passie voor het tuinieren en voor bijzondere planten met anderen te delen.

De factor tijd

Kenmerkend voor de Zeeuwse tuinen was de perfectie van het onderhoud van deze grote tuinen. En de factor tijd: de tuinen hebben de tijd gehad om langzaam mee te groeien met de tuinier, zonder haast en in ritme met de natuur en de seizoenen. Door een bezoek aan deze tuinen realiseerde je dat een tuin een levenswerk is, een creatie. (Uit: Eeghen-Elias, F. van en M. Heuff, Wandeling door Zeeuwse tuinen, Weert 1994)

Corrie Poley-Bom opende naar tuin in Nisse in 1977. Het idee voor de openstelling was afkomstig van de organisatoren van de rommelmarkt in Nisse, onderdeel van het jaarlijkse schaapsscheerdersfeest.

Corrie Poley: “Het idee om de tuin in Nisse, als eerste van de Zeeuwse tuinen, open te stellen was afkomstig van de organisatoren van de rommelmarkt in ons dorp, onderdeel van het jaarlijkse schaapsscheerdersfeest. Zij vroegen ons om in 1977 de tuin open te stellen ten bate van de kerk. We twijfelden wel, maar dat de tuin inkomsten zou genereren om de restauratie van de kerk te bekostigen gaf toen de doorslag. En vader Poley, die doodleuk opmerkte: Ik kom in ieder geval; dan je alvast één bezoeker.”

Bezoekers uit het hele land na publicatie

De echte toestroom aan bezoekers kwam na een artikel in 1978 over de tuin van Corrie Poley in het tijdschrift Groei & Bloei, het blad van de Koninklijke Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde.
Corrie Poley: “De KMTP wilde graag een artikel schrijven over mijn tuin. Ik wilde dat helemaal niet; mijn tuin was de moeite niet waard, vond ik. Maar de auteur vond van wel. En zo is het eigenlijk begonnen met het frequenter openstellen van mijn tuin. Na de publicatie in Groei & Bloei kwamen mensen uit het hele land om de tuin te bezoeken; het overviel me een beetje. Dat was nooit mijn bedoeling geweest.”

Open tuinen in Domburg, Veere, Nisse en Kloetinge

In 1978, een jaar na Corrie Poley, openden Madeleine van Bennekom, Ankie Dekker en Etta de Haes-Voorbeytel Cannenburg hun tuinen. Vanaf 1983 sloot Ineke Lenshoek zich aan met haar tuin in Kloetinge. In 1986 ging de tuin van ’t Hof Overwellingen in Wemeldinge dicht. Vier grote particuliere tuinen bleven open: in Domburg, Veere, Nisse en Kloetinge.

Sinds het eerste jaar dat de vijf, later dus vier, Zeeuwse tuinen een weekend per jaar open gingen nam het aantal bezoekers enorm toe. Het eerste vaste weekend van juli was jarenlang het standaard open weekend; de rozen bloeiden nog net, het was echt op het randje, maar pas dan was de tuin van Madeleine helemaal op orde. Honderden geïnteresseerden uit binnen- en buitenland brachten in die tijd een bezoek aan de tuinen.

Arrangementen

Corrie Poley: “Mensen kenden het niet, een open tuin. Het was direct een succes. Mensen zochten een uitje. Er kwamen ook veel kwekers kijken; zij wilden graag zaad van de planten. Bezoekers raakten enthousiast en zo is meer vraag naar bijzondere planten ontstaan. Wel merkte ik in latere jaren dat bezoekers veeleisender werden. In de beginperiode kreeg je reacties als ‘wat heerlijk om hier te mogen rondwandelen’. Later wilden ze thee en koffie, hele arrangementen, alsof de tuin commercieel werd gerund door professionals. Maar dat heeft geen van de Zeeuwse tuinen ooit gewild. We deden alles zelf en dat moest vooral ook zo blijven.”

Overspoeld door tuinclubs

Ankie Dekker: “Belangrijk bij een open dag is het delen van tuinervaringen: in een tuin praat je op een andere manier met elkaar. Mensen zien een mooi hoekje bij je huis en raken enthousiast. Belangrijk is het delen van een passie: dat maakt dat je makkelijk contacten legt. Verdieping en enthousiasme. Daar ging het om.”

“We werden overspoeld door tuinclubs. Dat vergde veel tijd, wat ten koste ging van het werk in de tuin. Uiteindelijk leidde het tot 4 keer per dag de Libellebus. Dat deden we gewoon. Door al die bezoeken ontstond in het hele land steeds meer vraag naar bijzondere vaste planten. Bezoekers gingen thuis direct zelf aan de slag en wilden de vaste planten hebben die wij uit Engeland meenamen. Door de contacten kregen we ook veel buitenlandse topmensen op bezoek en zo word je dan ‘beroemd’.”

Ook door het jaar heen was het mogelijk de tuinen te bezoeken, maar alleen na afspraak. De tuinvrouwen werkten namelijk iedere dag zelf in de tuin. En dat sprak bezoekers juist zo aan: het waren privétuinen van mensen met een passie waar je om het hoekje mocht kijken. Zonder commercieel belang en zonder tuinlieden, maar met een hartelijk welkom en antwoord op al je vragen. Voor de tuinierende vrouwen was het feitelijk hun baan: fulltime in de tuin.

Open Zeeuwse tuinen met elk een eigen karakter

De open Zeeuwse tuinen waren heel verschillend van elkaar. Madeleine van Bennekom had haar beroemde, niet te evenaren ‘dubbele’ border met subtiele, creatieve plantencombinaties. Ankie Dekkers specialiteit waren de combinaties van gele en witte planten en de verbindingen tussen huis en tuin met verrassende doorkijkjes.

De tuin in Nisse was bekend om de subtiele overgang van de beplanting van het grote terras bij het woonhuis naar de borders en de witte tuin gecreëerd naar het voorbeeld van de witte tuin van Sissinghurst.

Kloetinge is een historische tuin met een familietraditie met monumentale bomen en een bloementuin in subtiele kleurencombinaties en veel ouderwetse rozen. De tuin in Wemeldinge had het karakter van een romantische plattelandstuin met ingetogen beplanting en prachtig vormsnoeiwerk, aangelegd rond een historische hofstede.

Bijzonder aan de tuinen van Ineke, Corrie en Etta was dat deze drie tuinen deel uitmaakten van de historische context van de dorpen Kloetinge, Nisse en Wemeldinge.

Historische tuin

Ineke Lenshoek: “De eerste jaren waren alleen de tuinen van Corrie, Madeleine, Ankie en Etta open. Ik kwam er later bij, in 1983. In het begin heb ik me verzet tegen openstelling van onze tuin omdat ik het zo opschepperig vond staan. En omdat onze tuin zo volslagen anders is; we hebben een historische tuin met borders helemaal achterin en dus niet bij het huis. Wat mij zeer verraste was dat bezoekers zo in de tuin geïnteresseerd waren en juist zo positief reageerden op de openstelling. Vooral omdat we alle werk zelf deden, daaruit blijkt dat je een band met je tuin hebt.”

“Onze tuin vormde een aanvulling op de Walcherse tuinen; een historische tuin met een familietraditie en met oude bomen en een bergje, net als in Nisse. Wij konden het historische aspect van een Zeeuwse tuin laten zien; wat mensen van buiten de provincie of uit het buitenland erg boeide. Daarnaast moet je bezoekers niet vijf keer dezelfde tuin bieden.”

Opentuinenweekend jaarlijks hoogtepunt

Ineke Lenshoek: “Het opentuinenweekend was toch wel een jaarlijks hoogtepunt. De tuin zag er perfect uit; je werkt er toch naar toe. De hele dag waren we in gesprek met bezoekers en Jan leidde groepen rond; vaak urenlang omdat er zoveel over de historie te vertellen valt. Bezoekers vonden het prachtig. En de humor: ‘Mevrouw, wat is dat voor boom die bloeit met rode bloemen?’ over onze berk waar een roodbloeiende klimroos in groeide. En een foto die we als grap hadden opgehangen van dochter Els op het gras met de stofzuiger, wat mensen steevast deed geloven dat we ons inderdaad op die manier voorbereidden op een open weekend.”

Idee uit Engeland

De wens om de eigen tuin open te stellen was begin jaren ’70 al bij leden van de Zeeuwse Tuinclub ontstaan tijdens de reizen naar Engeland waarbij open particuliere tuinen en tuinen van de National Trust werden bezocht en interessante planten werden gekocht.

Zowel Madeleine van Bennekom als Ankie Dekker ervoeren in Engeland de verrijking om in tuinen kennis te maken met mensen met dezelfde belangstelling. Beiden wilden dit concept graag in Nederland introduceren. Concreet hebben ze daar indertijd niets mee gedaan, maar het diende later wel als voorbeeld over hoe je kunt omgaan met bezoekers in je tuin, met gastvrijheid en hoe je je als eigenaar opstelt: dat je zichtbaar aanwezig bent en je kennis deelt. Later, toen Madeleine van Bennekom en Ankie Dekker hun tuinen openstelden, hebben ze deze ideeën in praktijk gebracht.

Kwekers van bijzondere vaste planten

De enorme belangstelling van bezoekers uit heel Nederland leidde tot een toenemende vraag naar bijzondere vaste planten, waardoor het aanbod en het aantal kwekers van bijzondere vaste planten groeide. Bezoekers gingen thuis direct zelf aan de slag en wilden de vaste planten hebben die ze in de Zeeuwse tuinen zagen.

Eleonore de Koning, kweker van bijzondere vaste planten en aangesloten bij de groep ‘Traditionele Kwekers’ vestigde zich in die periode in Oudelande. Ze specialiseerde zich in planten uit de Zeeuwse tuinen.

Tegenwoordig zijn veel particuliere tuinen van kwalitatief hoog niveau open voor publiek, onder andere via de Nederlandse Tuinenstichting, maar eind jaren ’70 was dit een geheel nieuwe ontwikkeling, die door tuinliefhebbers dus massaal is omarmd.

In navolging van de vijf Zeeuwse tuinen gingen meer tuinen van leden van de Zeeuwse Tuinclub open voor publiek, waaronder Mariet Adriaanse-Quint, Maatje Griep-de Graag, Jetty de la Hayze-van Buttingha Wichers, Marian van Heel-Loeff, Nel Hummelen-Van Nood,, Paula Sobels-Van Lynden, Marleen Verstraeten-Iserbyt en Maja Waterman-van Hellenberg-Hubar.

Driedimensionale kunst

Ongetwijfeld de meest indrukwekkende tuin was die van Madeleine van Bennekom-Scheffer in Domburg. Madeleine had de Haagse Kunstacademie gevolgd (nu Koninklijke Academie van Beelden Kunsten). Ze aquarelleerde en had een zeer artistiek oog. Ze kon planten zo laten groeien dat de borders schilderijen werden, met als hoogtepunt haar bekende grote border, die eigenlijk bestond uit twee borders waar ze een pad doorheen had aangelegd. Bezoekers konden zo dwars door haar border lopen, stil staan en om zich heen kijken. De hoogte van de planten, de combinaties en de kleuren klopten altijd; Madeleine maakte driedimensionale kunst.

Tuinkoningin

Madeleine van Bennekom experimenteerde veel met nieuwe planten en telkens betere variëteiten ‘om mijn grenzen te leren kennen’, zoals ze zelf zegt. En dat tussen 1964 en 2009 jaar in jaar uit, dus meer dan veertig jaar lang. Fanatisme op die schaal was de enige manier om van een tuin zo’n mooie creatie te maken. Daar waren bezoekers altijd erg van onder de indruk en daarom is Madeleine van Bennekom voor veel mensen nog steeds de ultieme ‘tuinkoningin’.

Madeleine van Bennekom: “In die tijd (jaren ’70 – ML) waren er in Nederland weinig planten te krijgen. En die wil je dan juist hebben! Er waren meer enthousiaste vrouwen en samen gingen we dan naar Esveld in Boskoop en naar de kwekers Ploeger in De Bilt; heel spannend was dat. Alle nu bekende planten werden daar gekweekt, maar die waren voor de Engelse markt bestemd en niet geschikt om onze strenge winters te overleven. Tuinieren was pionieren in die tijd. Je leert geïnteresseerde mensen kennen, wisselt ervaringen uit en dat heeft me enorm gestimuleerd.” (Bron citaat: Lenshoek)

Tuincursus

De leden hadden altijd veel vragen op het vragenuurtje van de Zeeuwse Tuinclub; wat Madeleine van Bennekom op het idee bracht om een tuincursus te geven. Aanvankelijk gaf ze les in mei en oktober; later alleen nog in mei. Tegenwoordig vinden in het hele land praktische tuincursussen plaats, maar in de jaren zeventig waren die er niet. De cursus werd populair en niet alleen bij de leden van de tuinclub. Het had een sneeuwbaleffect; deelnemers kwamen uit het hele land, zelfs uit Essen in Duitsland. Vasteplantenkweker Eleonore de Koning deed de administratie en organisatie.

Buitenlandse bladen

De Zeeuwse tuinen zijn vanaf 1979 veelvuldig gefotografeerd door Marijke Heuff en Henk Dijkman. Vanaf de jaren tachtig publiceerden de Duitse fotograaf Jürgen Becker en de Franse fotograaf Georges Lévêque foto’s van met name de Walcherse tuinen in buitenlandse bladen, zoals in het Franse tijdschrift Mon Jardin et Ma Maison. Internationaal stegen de tuinen van Madeleine van Bennekom en Ankie Dekker in aanzien wat als gevolg had dat de tuinen veelvuldig werden bezocht door buitenlandse topmensen uit het horticulturele vakgebied, maar ook door andere hoge bezoekers.

Tuinieren ‘op kleur’

Ankie Dekker leerde ‘op kleur’ te tuinieren met Sissinghurst als inspiratie en door het werken bij Mien Ruys, die borders op kleur had. Ankie’s tuin in Veere was beroemd om de geel-witte borders. Het idee ontstond al uit de tijd dat ze in Middelburg woonde en is vervolgens meeverhuisd naar Veere. “Mijn border moest anders zijn dan de beroemde border van Madeleine”. Een van de geel-witte borders van Ankie Dekker werd afgebeeld op de eerste folder van de in 1980 opgerichte Nederlandse Tuinenstichting.

Prinses Paola van België bedankt de Zeeuwse Tuinclub

Buitenlandse bezoekers

Prinses Paola van België bezocht de tuin van Ankie Dekker op 24 juni 1988. In de jaren negentig was Ankie’s tuin onderdeel van het partner-programma tijdens de uitreiking van de Four Freedom Awards in Middelburg. In haar tuin is toen een groepsfoto gemaakt van 35 nazaten van de vroegere Amerikaanse president Roosevelt. De tuin is onder andere ook bezocht door de Board of Directors van het Metropolitan Museum, het Guggenheim Museum in Santa Barbara, de Board van de New York Botanical Garden, de University of Minnesota in Chanhassen en adellijke bezoekers waaronder de Normandische prinses Greta de Sturza en alle telgen van het Duitse vorstengeslacht Hohenzollern, die de tuin in de rozentijd bezochten. Tevens is de tuin veelvuldig bezocht door buitenlandse ambassadeurs in Nederland.

Populaire planten dankzij de Zeeuwse tuinen

Planten die door de Zeeuwse tuinen populair zijn geworden zijn onder andere de purperrode Geranium psilostemon en de klassiek geworden combinatie van de Rosa Schneewittchen met Alchemilla mollis, die zelfs een rage werd en veel is geïmiteerd. Belangrijk element was het herhalen van plantengroepen met bijzondere vaste planten en simpele, maar effectieve combinaties als donkerrode Berberis samen met Sedum ‘Herbstfreude’ en Bergenia cordifolia of de cultivar Bergenia ‘Wintermärchen’, met paars blad in de winter, gecombineerd met Buxus. Grijze bladplanten werden toegepast als verbinding van de ene kleur naar de andere.

In bolvorm snoeien van struiken

Wat in de Zeeuwse tuinen veel werd toegepast was het in bolvorm snoeien van struiken zoals Taxus en Buxus, naar voorbeelden die de leden van de Zeeuwse Tuinclub had gezien bij de Belgische tuinarchitect Jacques Wirtz. Dit veelvuldige snoeien was in de Zeeuwse tuinen ook noodzaak omdat struiken en planten in de Zeeuwse klei enorm snel groeien. Niet alleen Buxus, maar ook laurier en liguster: alles werd in vorm gesnoeid. Ankie Dekker snoeide meidoorn, liguster, Lonicera nitida en Cornus sanguineus die als bollen een achtergrond vormden voor een border. Ook in de tuin van Madeleine van Bennekom was, naast kleur, de vormsnoei van groenblijvende heesters een belangrijke basis: geknipt als bol of, zoals bij Taxus, als donkergroene muur.

Astrantia, het Zeeuws knoopje

Ook Astrantia, het Zeeuws knoopje (zo geheten omdat de bloem sterk lijkt op de knopen van de Zeeuwse klederdracht), werd populair omdat het volop in de Zeeuwse tuinen werd toegepast. De plant doet het namelijk geweldig goed op de Zeeuwse klei. Inmiddels bestaat er een Astrantia major ‘Madeleine van Bennekom’, die in juni/juli bloeit met grote witte bloemen met groene punten.

Madeleine van Bennekom: “Terugkijkend blijkt dat we toen aan het begin van een nieuwe tuinontwikkeling stonden. Er kwamen veel goede kwekers bij. Maar ik heb wel moeite met de trend dat mensen nu direct een volwassen tuin willen en alleen impulsief planten kopen. Dat vind ik jammer, zo krijgt een tuin geen ziel.” (Bron citaat: Lenshoek)

Etta de Haes: “Ik vind het erg jammer dat in Nederland de tuintradities zo slecht worden voortgezet. Interessante tuinen, zoals die van Madeleine, verdwijnen zo maar. In Engeland doen ze dat anders, met meer oog voor behoud. Ik hoop toch dat in Nederland een soort National Trust-gedachte wat meer voet aan de grond krijgt, daar ben ik mijn leven lang voorstander van geweest.”

3. De invloed van de Zeeuwse Tuinclub en de Zeeuwse tuinen op de Nederlandse tuinkunst – Citaten

Het ‘Nieuwe Tuinieren’

In de Nederlandse tuinarchitectuur is sinds de jaren tachtig met de opleving van de economie en de trend van het ‘cocoonen’ (thuis gezellig maken) een hernieuwde belangstelling voor het tuinieren als hobby op gang gekomen.

In Nederland ontwikkelt zich het ‘Nieuwe Tuinieren’; een stroming die voortborduurt op de principes van de cottagestijl en ‘The wild garden’, gecombineerd met de Nederlandse traditie van heemparken in de stijl van C.P. Broerse. Vergeleken met de ecologische stromingen is het Nieuwe Tuinieren esthetisch gericht. Men probeert met uitbreiding van het sortiment artistieke composities van bloeiende vaste planten, eenjarigen en grassen op te bouwen, dikwijls volgens een ton-sur-ton kleurenschema met veel tussentinten en hier en daar een fel contrast. Onder de nieuwe tuiniers bevindt zich een aantal vrouwen-tuineigenaren die autodidactisch beroemde tuinen creëerden, zoals de eerste opengestelde Zeeuwse tuinen en die van Ineke Greve. Beroepsmatige pioniers op dit gebied zijn Piet Oudolf, Rob Leopold en Ton ter Linden. (Bron: Oldenburger-Ebbers).

Geïnspireerd door de Engelse cottagestijl

Lang voordat het ‘Nieuwe Tuinieren’ aan het eind van de jaren zeventig in zwang raakte, begint Madeleine van Bennekom op de Zeeuwse klei op autodidactische wijze – dat wil zeggen met vallen en opstaan – aan deze villatuin en werd daarbij een inspiratiebron voor velen. Bijzondere plantensoorten waren in die tijd nog niet algemeen verkrijgbaar en ook waren er minder tuinboeken op de markt dan tegenwoordig. Problemen die de hovenier op zijn weg aantrof waren vaak alleen op te lossen door te rade te gaan bij de boeken van Mien Ruys, Engelse voorbeelden of door onversaagde zelfredzaamheid.

De scheppers zijn echtparen, en vooral de vrouwelijke helft ervan, die zonder noemenswaardige tuinopleiding en dikwijls geïnspireerd door de Engelse cottagestijl, op een ongerept stuk terrein aan de slag gingen. (Bron citaat: Oldenburger-Ebbers, blz. 86 en 129)

Tuinstijl van Zeeuwse tuinen

De Zeeuwse tuinen waren beroemd om hun wijze van invulling van de borders met vaste planten. Het kleurgebruik is uiterst subtiel en terughoudend. Desalniettemin geven sommige composities een uitbundig beeld. Strak in bolvorm gesnoeide groenblijvende heesters zorgden voor de benodigde structuur. De wijze waarop kleinbloemige botanische soorten met cultivars en wild uitgroeiende planten zoals Mariadistel, bruine venkel of groot hoefblad zijn gecombineerd is typerend voor het zogenaamde ‘Nieuwe Tuinieren’. Deze tuinstijl is vooral vanaf de jaren tachtig in ontwikkeling en werd onder andere ingeleid door de pioniers van de Zeeuwse tuinen en door ontwerpers als Ton ter Linden. Elementen uit de cottagestijl worden hierbij uitgebreid met het gedachtengoed van Mien Ruys en de ideeën zoals C.P. Broerse ze toepaste in zijn heemparken. (Bron citaat: Oldenburger-Ebbers, blz. 130)

De Nederlandse particuliere tuinkunst

Opmerkelijk is dat geen van deze beroemde tuinontwerpers een noemenswaardige tuinarchitectuuropleiding had. Hun kennis vergaarden zij niet alleen uit boeken of bij oude plattelandstuinen maar vooral ook door zelf actief te tuinieren. (…) Behalve dat ze op kleigrond geplant zijn, lijken de Zeeuwse tuinen de combinatie gemeen te hebben van artistiek inzicht en eigenzinnige volharding. De wijze waarop op autodidactische wijze is voortgeborduurd op de Engelse voorbeelden en op de tuinkunst van de Nederlandse ontwerpster Mien Ruys, vormt de bakermat van een opleving in de Nederlandse particuliere tuinkunst in de jaren ’80. (Bron citaat: Oldenburger-Ebbers, blz 110)

Bronnen

  • Eeghen-Elias, F. van en M. Heuff, Wandeling door Zeeuwse tuinen, Weert 1994
  • Lenshoek, M. , ‘Madeleine van Bennekom-Scheffer: Blijven werken aan de ‘ziel’ van de tuin’, het Tuinjournaal, uitgave Nederlandse Tuinenstichting, Amsterdam 20e jaargang, nummer 1, maart 2003, blz. 118
  • Oldenburger-Ebbers C.S., A.M. Backer en E. Blok, Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur Deel Zuid Zeeland, Noord-Brabant, Limburg, Rotterdam 2000
  • Smit-Kremer, K. de en A.J. van der Horst (red.), Tuinen in Nederland, Zutphen, 1982