Op zondag 1 februari werden door een vliegtuig drie rubberboten afgeworpen. Verder was er geen enkele hulp van buitenaf. Voor zover dat mogelijk is probeerden particulieren slachtoffers te redden. Pas veel later kwam een georganiseerde reddingsoperatie op gang.
Met name mosselvissers uit Zierikzee, Yerseke en Tholen en Urker vissers voeren in bootjes langs boerderijen om mensen uit hun benarde posities te bevrijden. “We zijn met de vlet dwars door de boomgaarden gevaren. Ik zat voorop om de takken weg te duwen. En ze zaten op de daken hoor! Negenentwintig hebben we er die ochtend afgehaald. Soms kwamen ze langs de regenpijp naar beneden”, vertelt een mosselvisser.. Mensen die gered waren werden geëvacueerd naar veilige oorden of provisorisch opgevangen. Veel café’s boden onderdak aan de vaak drijfnatte slachtoffers die zich probeerden te drogen bij de kolenkachels. “Wat een stank was dat!”, vertelt een vrouw.
Reacties
De reacties van slachtoffers waren zeer verschillend. Er waren mensen die stilzwijgend of biddend en psalmen zingend wachtten op wat er komen ging. Anderen probeerden zich zelf en hun dierbaren met de moed der wanhoop te redden. Maar er waren er ook die, soms in paniek, alleen aan zichzelf dachten. Enkelen zetten zich in om met gevaar voor eigen leven dat van anderen te redden. Een vrouw vertelt dat zij, haar man en twee kinderen in het koude water vast zaten tussen wrakhout. Ze werden gered door een jong echtpaar dat met een baby van vijf maanden kwam aanspoelen. De jonge vrouw riep tegen haar man: “Die mensen kunnen we niet laten verdrinken!” Een heldhaftige reddingsactie voorkwam dat het gezin verdronk.
Rode Kruis
Het Rode Kruis kwam zondagmorgen 1 februari in actie. Al snel bleek dat deze organisatie niet was voorbereid op een watersnood. Zo ontbraken in de ‘rampendepots’ laarzen, zwemvesten en rubberboten. De meeste hulp vond plaats aan de rand van het rampgebied en bestond uit het opvangen van slachtoffers, het zorgen voor eten en drinken, het verstrekken van kleding, bedden, dekens, handdoeken en medicijnen, het verrichten van eerste hulp en het inrichten van noodhospitaaltjes. Slechts in enkele plaatsen werd ook aan het reddingswerk deelgenomen.
Militaire hulp
Eveneens op zondag werden militairen gemobiliseerd. Duizenden soldaten reisden met de trein naar het zuiden. Zij kwamen die dag over het algemeen niet verder dan de randen van het rampgebied. Daar werden ze voornamelijk ingezet bij het verhogen van dijken met zandzakken. Op diverse plaatsen boden mariniers hulp. Maar al spoedig was de coördinatie van de ‘officiële’ reddingsacties in handen van het leger. Vliegtuigen werden ingezet en er vonden voedseldroppings plaats.
Nationaal Rampenfonds
Het in 1935 opgerichte Nationaal Rampenfonds werd weer nieuw leven ingeblazen. Prins Bernhard nam het voorzitterschap op zich. Het fonds hield zich bezig met de inzameling van gelden. Eind 1953 was een bedrag van ƒ 133.518.775,00 (€ 60.588.178,57) aan giften ontvangen uit binnen- en buitenland.
Maandag 2 februari
Maandagmiddag kwam de hulp van buiten het rampgebied op gang. Allerlei organisaties, waaronder Nederlandse en buitenlandse legereenheden, snelden toe met boten, vliegtuigen, helikopters en amfibievoertuigen. Uit heel Nederland kwamen vrijwilligers naar het rampgebied om te helpen.
Een vergeten eiland
Van het eiland Schouwen-Duiveland heeft de buitenwereld lange tijd niet geweten hoe erg het was. Pas maandagmiddag 2 februari vloog het eerste verkenningsvliegtuig over het eiland. Veel mensen verkeerden er nog steeds in hachelijke situaties. Dat was ook het geval op Goeree-Overflakkee. Daar konden die dag wel hulpgoederen worden gedropt. Veel bewoners van de beide eilanden gingen die avond in of op geïsoleerde huizen, kerken, boerderijen hun derde nacht en vijfde vloed tegemoet.
Helikopter
“’s Middags om 2 uur kwam er een helikopter. Die liet een lijn zakken die ik vanaf onze zolder kon pakken. Daar heb ik mijn vrouw in gebonden en ja, toen moest ik haar naar buiten duwen… het water in. Ze kon niet zwemmen en ze was al ruim acht maanden zwanger. Het was een angstig moment, maar je deed alles om daar weg te komen. Ik duwde haar van de zolder af en binnen één tel begon die helikopter haar op te hijsen. Ze vlogen met haar weg en kort daarna kwamen ze mij en m’n dochtertje halen”, vertelt een man. Deze helikopter, een Sikorsky, was de enige die Nederland op 1 februari 1953 had. Een Belgische helikopter en enkele watervliegtuigen hielpen ook mee.
Dinsdag 3 februari
Op dinsdag kwam de redding pas echt goed op gang. Hulpverleners kwamen op honderden schepen het rampgebied binnen. Mensen werden uit hun benarde posities bevrijd en in veiligheid gebracht. In feite was de ramp dinsdagavond voorbij. Er zaten nog wel mensen geïsoleerd maar er vielen geen slachtoffers meer. Het Rode Kruis startte een inzamelingsactie voor kleding, schoenen, bedden, dekens, enzovoorts. Aan de oproep om spullen werd zo massaal gehoor gegeven dat er al snel veel meer materiaal beschikbaar was dan direct nodig was. Vele vrijwilligers meldden zich om te komen helpen of om slachtoffers onderdak te bieden.
Opvang
In verschillende plaatsen in de getroffen gebieden werden opvangcentra ingericht. Maar ook daarbuiten waren opvangcentra. Eén van de grootste was wel die in de Rotterdamse Ahoy-hal, waar duizenden vluchtelingen werden opgevangen. Koningin Juliana stelde een vleugel van paleis Het Loo beschikbaar voor de opvang van bejaarden. Rode Kruismedewerkers, het Vrouwen-hulpkorps, padvind(st)ers en scholieren, artsen en verpleeg-kundigen deden hun best hulp te verlenen. Maatschappelijk werksters verleenden de nodige geestelijke steun. Voor hen die familieleden en hun huis hadden verloren was er een troostende arm en schouder. Maar ook voor de verwarde oude vrouw die al vijftien jaar in rouwdracht liep en in het opvangcentrum een bruine burgerjurk kreeg aangereikt, was er aandacht.
Evacuatie
Vanuit de opvangcentra, waar iedereen werd geregistreerd, werden de berooide vluchtelingen ondergebracht bij gastgezinnen, die hen liefdevol opnamen. Het was voor zowel de evacués als de gastgezinnen wennen en aanpassen. Veel evacués waren getraumatiseerd. Bovendien waren velen nog nooit van huis weggeweest. Zij konden maar moeilijk aarden in hun nieuwe omgeving. Maar jongeren die zonder hun ouders waren geëvacueerd hadden er soms minder moeite mee. “Ik had de tijd van m’n leven”, vertelt een vrouw. “Samen met mijn vriendin was ik geëvacueerd bij een gezin dat boven een militair huis woonde. Regelmatig gingen we stiekem even naar beneden om te kijken.” Eind februari werd de eerste fase van de evacuatie afgesloten. Meer dan 100.000 mensen waren toen geëvacueerd.
Hulpgoederen
Landen over de hele wereld stuurden hulpgoederen naar de getroffen gebieden. Argentinië zond 680 dekens en 500 lakens, uit Duitsland kwamen 1.200 rubber laarzen, Scandinavische landen stuurden 40.000 sponzen en houten prefabwoningen, Engeland schonk snoepgoed, uit Griekenland kwam een vliegtuig met levensmiddelen, waaronder 45 kisten krenten, India zond 5 ton jute zakken, uit Italië kwam een trein met 1.000.000 zandzakken, de Nederlandse Antillen gaven 300 zaklantaarns, Nigeria zond 500 dekens, Zwitserland schonk 2.000 paar sokken, en nog veel meer. Een eindeloze stoom goederen kwam Nederland binnen. Het Rode Kruis zorgde voor de distributie, wat een ongelofelijke klus was. Door de goede organisatie was de enorme voorraad hulpgoederen binnen vier maanden opgedeeld.
Liefdadigheidsacties
Particulieren verzonnen allerlei acties om geld in te zamelen: lege-flessenacties, waardebonnenacties, karweitjesacties, sport-wedstrijden, ‘Snertveldslag’ (soldaten verkochten erwtensoep), fancy fairs, loterijen, modeshows, concerten, kunstexposities. Al het geld kwam ten bate van de slachtoffers van de Ramp. Ook eenmansacties van mensen die zelf geen geld hadden maar wel een donatie wilden doen. Zo poetste een bejaarde man in het postkantoor tegen een kleine vergoeding de schoenen van klanten. Twee meisjes maakten een mooie kijkdoos en liet mensen tegen betaling van enkele centen in de doos kijken. Er werden inzamelingscomité’s opgericht zoals: ‘Rokers helpen’. Vier Nederlandse omroepen werkten eendrachtig samen voor de actie ‘Beurzen open, dijken dicht’, die via de radio werd uitgezonden en er werd een boek, getiteld ‘De Ramp’ uitgegeven, waarvan de opbrengst eveneens ten goede kwam aan de slachtoffers van de Watersnoodramp 1953.
De schoonmaakploegen
Toen het water eindelijk was gezakt werd de puinhoop pas goed zichtbaar. Overal lag wrakhout, kapotte meubels, puin van ingestorte huizen, kadavers van dode dieren en alles was bedekt met een dikke laag modder. De Nederlandse Federatie voor Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening nam het schoonmaakwerk ter hand. Ook kwamen er ‘slik- en sopploegen’ helpen. Dat waren vrouwen uit Friesland, Gorinchem, Lekkerkerk, Twello en Waddinxveen. Andere groepen vrouwen uit Nederland kwamen voor de schoonmaakploegen en andere werkers koken. In het voorjaar en in de zomer van 1953 hielpen ook padvinders en huishoudschoolleerlingen met opruimen. Het akeligste werk was het opruimen van de kadavers van dode beesten. Dat werd voornamelijk gedaan door mannen uit de getroffen gebieden zelf, de ‘kadaverploegen’. De kadavers werden met karren, wagens en schepen afgevoerd naar destructiebedrijven.
Overleden
De kadaverploegen kwamen bij het opruimen ook lichamen van verdronken mensen tegen. De menselijke lichamen werden naar speciale ruimten gebracht waar ze door nabestaanden moesten worden geïdentificeerd. Dat was soms heel moeilijk omdat de lichamen niet altijd meer herkenbaar waren. Dan moest de familie goed kijken naar sieraden of kleding of schoenen om zeker te weten dat het verdronken slachtoffer hun vermiste familielid was.
Vermist
In Zeeland bleven 131 mensen vermist. Er wordt aangenomen dat ze zijn verdronken, maar hun lichamen zijn nooit gevonden. Voor de nabestaanden is dat heel erg. “Jarenlang ben ik blijven zoeken naar mijn broer en hopen dat hij nog gevonden zou worden. Want het is verschrikkelijk, dat je niet weet waar hij terecht is gekomen. Maar hij is nog altijd vermist”, vertelt een man.
Hulpacties voor kinderen
Kinderen die door de ontbering en ellende van de Watersnood-ramp ziek waren geworden, werden naar speciale herstellings-oorden gebracht om in een rustige, veilige omgeving weer beter te worden. Voor gezonde kinderen die de Watersnoodramp hadden overleefd werden allerlei activiteiten georganiseerd. Duizenden kinderen kregen in de zomer van 1953 een vakantie aangeboden in Nederland of zelfs in Italië, in de vorm van dagtochten of in een kindervakantiekamp. Ook voor de wintermaanden werden activiteiten voor kinderen opgezet.
Hulpacties voor huisvrouwen
Vaak waren de mannen achtergebleven in de getroffen gebieden om te helpen met opruimen. Zij leefden gescheiden van hun geëvacueerde vrouwen en kinderen. Dat was voor sommigen niet altijd even makkelijk. Ze misten hun gezin. Andere mannen vonden het juist prettig om hard te werken en een ‘vrij’ leven te leiden zonder de zorg om hun gezin. Voor veel vrouwen, die in een gastgezin in hun eentje voor de kinderen moesten zorgen, was het vaak moeilijker. Ongeveer 1.000 huisvrouwen die vanwege de doorstane spanningen niet meer waren opgewassen tegen de zware huishoudelijke beslommeringen en de zenuwslopende evacuatie-omstandigheden, mochten bijkomen in een rustoord. Behalve de broodnodige rust werden ook lezingen gehouden over de verhouding man-vrouw, opvoeding en goede voeding. Ze konden onderling en in gespreksgroepen hun problemen op het gebied van huwelijk, gezin en godsdienst bespreken.
Naar huis
Na verloop van tijd konden de eerste evacués weer naar huis. Daar moesten ze vaak helemaal opnieuw beginnen en een veilig thuis creëren. Maar de herinnering aan de Ramp en het gemis van dierbaren blijft.
Citaten uit: Slager, Kees: De Ramp, een reconstructie