Op zaterdag 31 januari 1953 verstuurt de Stormwaarschuwingsdienst van het KNMI een waarschuwingstelegram vanwege gevaarlijk hoog water. Het bereikt maar weinig mensen. In de vroege ochtend van 1 februari breken de dijken.
“Ik liep naar beneden en daar spoot het water al door de brievenbus de gang in! Als de bliksem heb ik vader, moeder, m’n twee zussen en m’n broertje gewekt."
— Slager, Kees: De Ramp, een reconstructie
De waarschuwing
Aan het eind van zaterdagmiddag 31 januari verstuurde de Stormwaarschuwingsdienst van het KNMI een waarschuwings-telegram. Er werd gewaarschuwd voor “gevaarlijk hoog water”. Na de weersverwachting van zes uur ’s avonds las de nieuwslezer het bericht voor. Het telegram bereikte veel instanties niet omdat zij geen abonnement op de waarschuwingstelegrammen hadden. De Nederlandse radio zond niet uit tussen twaalf uur ’s nachts en acht uur ’s morgens, dus bleef het die nacht stil op de radio.
De eb komt niet
Zaterdagavond rond 22.30 uur had het eb moeten zijn. Maar het water trok zich niet terug. De stuwende kracht van de storm doorbrak de getijbeweging. Enkele gewaarschuwden ondernamen actie, sommigen zagen zelf het gevaar en gingen aan het werk, maar velen dachten dat het wel mee zou vallen en gingen gewoon slapen.
De vloed
In de nacht van 31 januari op 1 februari was het twee dagen na volle maan. De vloed die om 05.00 uur moest komen, was dus een springvloed, ‘giertij’. De storm beukte met windkracht 11 tot 12 en windstoten van 135 kilometer per uur tegen de kust en de dijken. Rond 02.00 uur kwam het water voor het eerst over de vloedplanken en de dijken heen. Vanaf 03.00 uur begonnen de dijken te breken.
De dijken breken
De lagere en minder goed onderhouden dijken aan de zuidzijde van de polders liepen als eerste over. De eerste dijken braken bij Kruiningen, Kortgene en Oude Tonge. Het grootste deel van Schouwen-Duiveland overstroomde. Ook St. Philipsland en grote delen van Tholen kwamen onder water te staan. Op Zuid- en Noord-Beveland, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen overstroom-den eveneens enkele gebieden. Ook gebieden buiten Zeeland, zoals Noord-Brabant en Zuid-Holland, met name de Zuid-Hollandse eilanden, bleven niet gespaard.
Het water kwam als een muur
Het water kwam zo snel dat mensen die rustig lagen te slapen er compleet door werden verrast. “Het water kwam als een muur”, zeiden sommigen later. Degenen die zich nog konden redden, vluchtten naar hoger gelegen plaatsen, zoals het centrum van het dorp, de dijk, de zolder of het dak. De kracht van het water was enorm. Huizen stortten in en werden meegesleurd in de stroom. Het wassende water vernietigde zelfs hele gehuchten. In Schuring bij Numansdorp en Capelle bij Nieuwerkerk werden alle huizen weggevaagd. Er bleef niets meer van over.
We dachten dat de wereld verging…
In korte tijd veranderde het landschap van landerijen, polders, dorpen en steden in een grote kolkende watermassa, die tot grote hoogte werd opgezweept door de storm. “We dachten echt dat de wereld verging”, zei een vrouw later. Op veel dorpen probeerde men de bevolking te waarschuwen door de noodklok te luiden. Anderen gingen langs de huizen en bonsden op ramen en deuren om de mensen te wekken. “Het water komt!”, schreeuwden ze.
Zondagochtend 1 februari
De eerste telexberichten kwamen rond 04.30 uur bij de redacties van de kranten binnen. Er was niemand, want er verschenen ’s zondags geen kranten. Alleen bij de Radionieuwsdienst van het ANP waren mensen aan het werk. Daar lazen de medewerkers vanaf 05.15 uur de mededelingen die gestaag binnenkwamen. In de loop van de zondagochtend werd de omvang van de ramp langzaam duidelijk. Toen het licht begon te worden konden mensen ook eindelijk zien wat er was gebeurd. In een enorme watervlakte waren hier en daar nog daken, een boomkruin of een afgebrokkelde dijk te zien. Verder was er alleen maar water. “Ik keek uit over een waanzinnig grote watervlakte”, zei een ooggetuige. “Wij zaten met z’n zessen op het dak van de buren. Vanaf de dijk hoorden we mensen roepen. Je wist dat ze in de buurt waren. Het was een kwestie van wachten op redding.”
Het water daalt
Omdat het eb werd, daalde het water een beetje. Individuele reddingsacties kwamen op gang. Particulieren gingen met bootjes langs de huizen om mensen op te pikken en op hoger gelegen plaatsen af te zetten. Grootscheepse reddingsacties van buiten de getroffen gebieden vonden toen nog niet plaats.
Radio
Inmiddels waren er zondag 1 februari al zoveel berichten bij het ANP binnengekomen dat de omroepverenigingen extra zendtijd beschikbaar stelden voor de nieuwsbulletins. PTT-medewerkers probeerden zoveel mogelijk instellingen te bellen. Via een inderhaast gebouwde zender werd vanaf Schouwen-Duiveland een S.O.S.-signaal uitgezonden, dat zelfs door zendamateurs in Italië werd opgevangen.
De tweede vloed
Na de ochtend steeg het water weer. Het water kwam nog hoger dan ’s nachts. Voor velen bleef er maar één ding over: het dak op. Ooggetuigen vertelden later dat de zondagmiddagvloed het ergste was. Sommigen wisten zich te redden op vlotten en balken. Anderen hadden minder geluk en verdronken jammerlijk in het woeste water. Tegen 17.00 uur werd het donker. Zo gingen duizenden mensen in het rampgebied een tweede nacht in. Op zolders, op daken, opeengepakt op dijken of drijvend op wrakhout.
Naar de zolder
In paniek vluchtten veel mensen naar de zolder. Sommigen hadden nog tijd een aantal spullen naar boven te brengen. Ze namen dingen mee die voor hen op dat moment belangrijk waren: een gloednieuwe fiets, een naaimachine, een kistje met geld en waardepapieren. Anderen hadden weinig tijd om nog iets mee te nemen. Een man werd wakker van lawaai op straat. “Ik liep naar beneden en daar spoot het water al door de brievenbus de gang in! Als de bliksem heb ik vader, moeder, m’n twee zussen en m’n broertje gewekt. We hebben in paniek nog wat bij elkaar gegrist en toen zijn we naar boven gelopen. Het laatste wat ik meebracht waren twee theekopjes met de kunstgebitten van vader en moeder. Die dreven al door het keukentje.”
Laddertje
Boven de zolder was soms nog een vliering. Die was alleen bereikbaar via een smal laddertje. Sommigen moesten uit nood daarheen vluchten. Het water steeg snel. “Iedere keer als ik door het trapgat naar beneden keer zag ik dat het water weer een trede gestegen was”, vertelt een ooggetuige.
Op de vliering
Een familie was naar de vliering gevlucht. De moeder vertelt: “Toen de voorgevel wegsloeg, zakte de vliering aan één kant naar beneden. Het was net een glijbaan. Ik zag vader wegschieten, ik zag m’n schoonzus verdwijnen, toen m’n dochtertje… ‘Nu gaan wij ook’, flitste het door me heen. Ik had m’n jongste van bijna drie in m’n armen. We begonnen ook te glijden. Maar de vlieringvloer was al zover doorgezakt, dat ik niet in het water terecht kwam, maar terug op de zolder viel… precies in een kinderledikantje.”
Citaten: Slager, Kees: De Ramp, een reconstructie